Hij herinnerde zich dat hij lang geleden ook eens op een morgen zoals nu hier had rondgehangen, de vissen bewonderd had en medelijden met ze gevoeld, hij was toen erg somber geweest; sindsdien was er veel tijd voorbijgegaan, en een massa water door de rivier gestroomd. Hij had toen erg in de put gezeten, dat wist hij nog wel, maar waarom hij zo in de put gezeten had, dat wist hij niet meer. Zo zag je maar weer: ook droevige dingen gingen voorbij, ook pijn en wanhoop gingen voorbij, ze waren maar tijdelijk, net als plezierige dingen, zij verbleekten, verloren hun diepgang en waarde, en ten slotte kwam er een tijd, dat je er met de beste wil van de wereld niet meer achter komen kon wat het geweest was, dat je ooit zo'n pijn had gedaan. Ook pijn raakte uitgebloeid en verwelkt.