Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
II ESDRAS
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Prev Up Next Toggle notes
Chapter 11
II E DutSVVA 11:1  En ik zag een droom, en zie een arend klom op van de zee, welke twaalf vleugelen van vederen had, en drie hoofden.
II E DutSVVA 11:2  En ik zag, en ziet, hij strekte zijn vleugelen uit over de gehele aarde, en al de winden des hemels woeien daarop, en werden vergaderd.
II E DutSVVA 11:3  En ik zag dat van zijn vederen andere vederen daartegen wiessen, en dat zij tot kleine en smalle vederkens werden.
II E DutSVVA 11:4  Want zijn hoofden waren in rust, en het middelste hoofd was groter dan de andere hoofden, en hij was met deze ook in rust.
II E DutSVVA 11:5  En ik zag, en zie de arend vloog met zijn vleugelen en heerste op aarde, en over allen die daarop wonen.
II E DutSVVA 11:6  En ik zag dat alle dingen hem onder de hemel onderdanig waren, en niemand wedersprak hem, ja niet een van de schepselen die op aarde zijn.
II E DutSVVA 11:7  En ik zag, en ziet de arend stond op zijn klauwen, en sprak tot zijn vederen, en zeide:
II E DutSVVA 11:8  Gij zult niet allen tegelijk waken, eenieder slape op zijn plaats, en wake te zijner tijd.
II E DutSVVA 11:9  De hoofden nu zullen tot het laatste behouden worden.
II E DutSVVA 11:10  En ik zag, en ziet, de stem kwam niet uit zijn hoofden, maar uit het midden van zijn lichaam.
II E DutSVVA 11:11  En ik telde zijn vederen, die tegen de andere gewassen waren, en ziet, die waren acht.
II E DutSVVA 11:12  En ik zag, en ziet, van de rechterzijde stond een veder op, en zij heerste over de gehele aarde.
II E DutSVVA 11:13  En het geschiedde, toen zij heerste, dat haar einde kwam, en haar plaats werd niet meer gevonden. En de volgende is opgestaan en heerste, en zij heeft het lange tijd gehouden.
II E DutSVVA 11:14  En het is geschied toen zij heerste, gelijk als de voorgaande.
II E DutSVVA 11:16  Hoort gij, die zo lange tijd het aardrijk ingehouden hebt, dit verkondig ik u, eer gij begint te verdwijnen;
II E DutSVVA 11:17  Niemand zal het na u zo lange tijd, als de uwe is, houden, ja niet de helft daarvan.
II E DutSVVA 11:18  En de derde heeft zich verheven, en heeft de heerschappij gehouden als de vorige, en ook deze is verdwenen.
II E DutSVVA 11:19  En zo ging het met al de andere, dat zij elk in het bijzonder de heerschappij voerden, en weder verdwenen.
II E DutSVVA 11:20  En ik zag, en ziet, de volgende vederen werden mettertijd opgericht van de rechterzijde, opdat zij zelf de heerschappij zouden verkrijgen, en onder haar waren enige die ze verkregen, maar verdwenen nochtans in korte tijd.
II E DutSVVA 11:21  Want enige uit hen richtten zich ook op, maar verkregen de heerschappij niet.
II E DutSVVA 11:22  En ik zag daarna, en ziet de twaalf vederen werden niet meer gezien, noch de twee vederkens.
II E DutSVVA 11:23  En daar was niet meer over aan het lichaam des arends, dan twee hoofden, die in rust waren, en zes vederkens.
II E DutSVVA 11:24  En ik zag, en ziet, van de zes vederkens zijn de twee afgescheiden, en zijn onder het hoofd gebleven dat ter rechterzijde was, maar de vier bleven aan haar plaats.
II E DutSVVA 11:25  En ik zag, en ziet, die onder de vleugelen waren, meenden zich op te richten en heerschappij te verkrijgen.
II E DutSVVA 11:26  En ik zag, en ziet, de ene heeft zich opgericht, maar zij is terstond verdwenen.
II E DutSVVA 11:28  En ik zag, en ziet, de twee die nog overig waren, dachten ook zelf bij zichzelf heerschappij te verkrijgen.
II E DutSVVA 11:29  En toen zij daaraan dachten, ziet zo is een van de hoofden die rustten, dat het middelste was, opgewaakt, want dit was groter dan de twee andere.
II E DutSVVA 11:30  En ik zag dat de twee hoofden hiermee samengevoegd waren.
II E DutSVVA 11:31  En ziet, dit hoofd keerde zich om, met degenen die bij hem waren, en verslond twee vederen die onder de vleugelen waren, welke heerschappij meenden te verkrijgen.
II E DutSVVA 11:32  Dat hoofd nu verschrikte het ganse aardrijk, en heerste daarop, over allen die de aarde met veel arbeid bewonen, en het voerde heerschappij op de aardbodem, over al de vleugelen, die daar geweest waren.
II E DutSVVA 11:33  En ik zag daarna, dat het middelste hoofd haastig verdween, en dat ook gelijk de vleugelen.
II E DutSVVA 11:34  Doch de twee hoofden waren nog over, welke op gelijke wijze ook heersten over de aarde, en over degenen, die daarin wonen.
II E DutSVVA 11:35  En ik zag, en ziet, het hoofd, dat van de rechterzijde was, verslond dat van de linkerzijde was.
II E DutSVVA 11:36  En ik hoorde een stem die tot mij zeide: Zie tegenover u, en merk op hetgeen gij ziet.
II E DutSVVA 11:37  En ik zag, en ziet, een leeuw, als een leeuw die brult, van het bos snel lopende, en ik zag dat hij een mensenstem uitgaf tot de arend, en zeide:
II E DutSVVA 11:38  Hoor gij, ik zal tot u spreken, en de Allerhoogste zal tot u zeggen:
II E DutSVVA 11:39  Zijt gij niet het dier, dat overgebleven is van de vier dieren, die ik de heerschappij had gegeven in mijn wereld, opdat naar haar het einde der tijden zou komen?
II E DutSVVA 11:40  En hetwelk, in de vierde plaats komende, al de dieren heeft overwonnen, die voorbij zijn, en door zijn heerschappij de wereld heeft ingehouden met grote vrees, en het ganse aardrijk met onbehoorlijke arbeid, en de aardbodem met zoveel bedrog heeft bewoond?
II E DutSVVA 11:42  Want gij hebt de zachtmoedige verdrukt, en die in rust waren beledigd, en gij hebt de leugen liefgehad, en hebt de woningen afgebroken dergenen, die vruchten brachten, en hebt de muren ternedergeworpen dergenen, die u niet beschadigen.
II E DutSVVA 11:43  Daarom is uw versmading gekomen, tot de Allerhoogste, en uw hovaardigheid tot de sterke.
II E DutSVVA 11:44  En de Allerhoogste heeft de hovaardige tijden aangezien, en ziet, zij zijn geëindigd, en hun boze daden zijn vervuld.
II E DutSVVA 11:45  Daarom gij arend! verschijn niet meer, noch uw gruwelijke vleugelen, noch uw snode vederkens, noch uw boze hoofden, noch uw kwade klauwen, noch uw geheel onnut lichaam,
II E DutSVVA 11:46  Opdat de gehele aarde weder verkwikt worde, en tot zichzelf kome, van uw geweld bevrijd zijnde, en dat zij mag hopen op het oordeel en de barmhartigheid desgenen die haar gemaakt heeft.