Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
ECCLESIASTES
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Prev Up Next Toggle notes
Chapter 6
Eccl NlCanisi 6:1  Nog een ander kwaad zag ik onder de zon, Dat loodzwaar drukt op den mens!
Eccl NlCanisi 6:2  God geeft iemand rijkdom, schatten en eer, Zodat er niets aan zijn verlangens ontbreekt; Doch God staat hem niet toe, er gebruik van te maken, Maar een vreemde bedient zich er van: Dat is ijdel, een smartelijk lijden.
Eccl NlCanisi 6:3  Al had iemand honderd kinderen, Bereikte hij ook een zeer hoge leeftijd, En waren zijn dagen nog zo talrijk: Maar hij was van geluk niet verzadigd En geen begrafenis viel hem ten deel: Ik zou een misgeboorte gelukkiger achten dan hem.
Eccl NlCanisi 6:4  Want zo iets komt vluchtig, gaat in duisternis heen, Zijn naam blijft in het donker verscholen;
Eccl NlCanisi 6:5  Het heeft geen licht gezien, geen kennis bezeten, Maar rust heeft het meer dan de ander.
Eccl NlCanisi 6:6  Al leefde hij tweeduizend jaar, maar zonder geluk: Gaan beiden niet naar dezelfde plaats?
Eccl NlCanisi 6:7  Al het zwoegen van den mens geldt zijn mond; Toch wordt zijn begeerte er niet door verzadigd.
Eccl NlCanisi 6:8  Wat heeft dan de wijze vóór op den dwaas; Wat de arme, al verstaat hij de kunst om te leven?
Eccl NlCanisi 6:9  Beter is wat de ogen zien, dan het smachten der begeerte; Ook dat is ijdel en jagen naar wind.
Eccl NlCanisi 6:10  Al wat bestaat, werd al lang met name genoemd; Het is bepaald, dat het maar een mens is, Die niet in gericht kan treden Met Hem, die groter is dan hijzelf.
Eccl NlCanisi 6:11  Ja, veel er over spreken vermeerdert nog de dwaasheid; Wat zou het den mens kunnen baten?