Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
ZECHARIAH
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Prev Up Next Toggle notes
Chapter 1
Zech DutSVVA 1:1  In de achtste maand, in het tweede jaar van Darius, geschiedde het woord des Heeren tot Zacharia, den zoon van Berechja, den zoon van Iddo, den profeet, zeggende:
Zech DutSVVA 1:2  De Heere is zeer vertoornd geweest tegen uw vaderen.
Zech DutSVVA 1:3  Daarom zeg tot hen: Alzo zegt de Heere der heirscharen: Keert weder tot Mij, spreekt de Heere der heirscharen, zo zal Ik weder tot ulieden keren, zegt de Heere der heirscharen.
Zech DutSVVA 1:4  Weest niet als uw vaderen, tot dewelke de vorige profeten riepen, zeggende: Alzo zegt de Heere der heirscharen: Bekeert u toch van uw boze wegen, en uw boze handelingen; maar zij hoorden niet, en zij luisterden niet naar Mij, spreekt de Heere.
Zech DutSVVA 1:5  Uw vaderen, waar zijn die? En de profeten, zullen zij in eeuwigheid leven?
Zech DutSVVA 1:6  Nochtans Mijn woorden en Mijn inzettingen, die Ik Mijn knechten, den profeten, geboden had, hebben zij uw vaders niet getroffen? zodat zij wederkerende zeiden: Gelijk als de Heere der heirscharen gedacht heeft ons te doen, naar onze wegen en naar onze handelingen, alzo heeft Hij met ons gedaan.
Zech DutSVVA 1:7  Op den vier en twintigsten dag, in de elfde maand ( die de maand Schebat is), in het tweede jaar van Darius, geschiedde het woord des Heeren tot Zacharia, den zoon van Berechja, den zoon van Iddo, den profeet, zeggende:
Zech DutSVVA 1:8  Ik zag des nachts, en ziet, een Man rijdende op een rood paard, en Hij stond tussen de mirten, die in de diepte waren; en achter Hem waren rode, bruine en witte paarden.
Zech DutSVVA 1:9  En Ik zeide: Mijn Heere! wat zijn deze? Toen zeide tot mij de Engel, Die met mij sprak: Ik zal u tonen, wat deze zijn.
Zech DutSVVA 1:10  Toen antwoordde de Man, Die tussen de mirten stond, en zeide: Deze zijn het, die de Heere uitgezonden heeft, om het land te doorwandelen.
Zech DutSVVA 1:11  En zij antwoordden den Engel des Heeren, Die tussen de mirten stond, en zeiden: Wij hebben het land doorwandeld, en ziet, het ganse land zit en het is stil.
Zech DutSVVA 1:12  Toen antwoordde de Engel des Heeren, en zeide: Heere der heirscharen! hoe lang zult Gij U niet ontfermen over Jeruzalem, en over de steden van Juda, op welke Gij gram geweest zijt, deze zeventig jaren?
Zech DutSVVA 1:13  En de Heere antwoordde den Engel, Die met mij sprak, goede woorden, troostelijke woorden.
Zech DutSVVA 1:14  En de Engel, Die met mij sprak, zeide tot mij: Roep uit, zeggende: Alzo zegt de Heere der heirscharen: Ik ijver over Jeruzalem en over Sion met een groten ijver.
Zech DutSVVA 1:15  En Ik ben met een zeer groten toorn vertoornd tegen die geruste heidenen; want Ik was een weinig toornig, maar zij hebben ten kwade geholpen.
Zech DutSVVA 1:16  Daarom zegt de Heere alzo: Ik ben tot Jeruzalem wedergekeerd met ontfermingen; Mijn huis zal daarin gebouwd worden, spreekt de Heere der heirscharen, en het richtsnoer zal over Jeruzalem uitgestrekt worden.
Zech DutSVVA 1:17  Roep nog, zeggende: Alzo zegt de Heere der heirscharen: Mijn steden zullen nog uitgespreid worden vanwege het goede; want de Heere zal Sion nog troosten, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen.
Zech DutSVVA 1:18  En ik hief mijn ogen op, en zag; en ziet, er waren vier hoornen.
Zech DutSVVA 1:19  En ik zeide tot den Engel, Die met mij sprak: Wat zijn deze? En Hij zeide tot mij: Dat zijn de hoornen, welke Juda, Israël en Jeruzalem verstrooid hebben.
Zech DutSVVA 1:21  Toen zeide ik: Wat komen die maken? En Hij sprak, zeggende: Dat zijn de hoornen, die Juda verstrooid hebben, zodat niemand zijn hoofd ophief; maar deze zijn gekomen om die te verschrikken, om de hoornen der heidenen neder te werpen, welke den hoorn verheven hebben tegen het land van Juda, om dat te verstrooien.