JEREMIAH
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
Chapter 1
Jere | DutSVVA | 1:1 | De woorden van Jeremia, den zoon van Hilkia, uit de priesteren, die te Anathoth waren, in het land van Benjamin; | |
Jere | DutSVVA | 1:2 | Tot welken het woord des Heeren geschiedde, in de dagen van Josia, zoon van Amon, koning van Juda, in het dertiende jaar zijner regering. | |
Jere | DutSVVA | 1:3 | Ook geschiedde het tot hem in de dagen van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda, totdat voleind werd het elfde jaar van Zedekia, zoon van Josia, koning van Juda; totdat Jeruzalem gevankelijk werd weggevoerd in de vijfde maand. | |
Jere | DutSVVA | 1:5 | Eer Ik u in moeders buik formeerde, heb Ik u gekend, en eer gij uit de baarmoeder voortkwaamt, heb Ik u geheiligd; Ik heb u den volken tot een profeet gesteld. | |
Jere | DutSVVA | 1:7 | Maar de Heere zeide tot mij: Zeg niet: Ik ben jong; want overal, waarhenen Ik u zenden zal, zult gij gaan, en alles, wat Ik u gebieden zal, zult gij spreken. | |
Jere | DutSVVA | 1:8 | Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden, spreekt de Heere. | |
Jere | DutSVVA | 1:9 | En de Heere stak Zijn hand uit, en roerde mijn mond aan; en de Heere zeide tot mij: Zie, Ik geef Mijn woorden in uw mond. | |
Jere | DutSVVA | 1:10 | Zie, Ik stel u te dezen dage over de volken en over de koninkrijken, om uit te rukken, en af te breken, en te verderven, en te verstoren; ook om te bouwen en te planten. | |
Jere | DutSVVA | 1:11 | Wijders geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: Wat ziet gij, Jeremia? En ik zeide: Ik zie een amandelroede. | |
Jere | DutSVVA | 1:12 | En de Heere zeide tot mij: Gij hebt wel gezien; want Ik zal wakker zijn over Mijn woord, om dat te doen. | |
Jere | DutSVVA | 1:13 | En des Heeren woord geschiedde ten tweeden male tot mij, zeggende: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie een ziedenden pot, welks voorste deel tegen het noorden is. | |
Jere | DutSVVA | 1:14 | En de Heere zeide tot mij: Van het noorden zal zich dit kwaad opdoen over alle inwoners des lands. | |
Jere | DutSVVA | 1:15 | Want zie, Ik roep alle geslachten der koninkrijken van het noorden, spreekt de Heere; en zij zullen komen, en zetten een iegelijk zijn troon voor de deur der poorten van Jeruzalem, en tegen al haar muren rondom, en tegen alle steden van Juda. | |
Jere | DutSVVA | 1:16 | En Ik zal Mijn oordelen tegen hen uitspreken over al hun boosheid; dat zij Mij verlaten hebben, en anderen goden gerookt, en zich gebogen hebben voor de werken hunner handen. | |
Jere | DutSVVA | 1:17 | Gij dan, gord uw lendenen, en maakt u op, en spreek tot hen alles, wat Ik u gebieden zal; wees niet verslagen voor hun aangezicht, opdat Ik u voor hun aangezicht niet versla. | |
Jere | DutSVVA | 1:18 | Want zie, Ik stel u heden tot een vaste stad, en tot een ijzeren pilaar, en tot koperen muren tegen het ganse land; tegen de koningen van Juda, tegen haar vorsten, tegen haar priesteren, en tegen het volk van het land. | |