Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
JUDGES
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Prev Up Next Toggle notes
Chapter 2
Judg NlCanisi 2:1  Toen trok de engel van Jahweh van Gilgal op naar Betel en sprak: Ik heb u weggevoerd uit Egypte en naar het land gebracht, dat Ik onder ede aan uw vaderen had beloofd, en Ik heb gezegd: Nooit zal Ik mijn Verbond met u verbreken,
Judg NlCanisi 2:2  wanneer gij geen verbond sluit met de bewoners van dit land, doch hun altaren omver haalt. Maar gij hebt niet naar Mij geluisterd. Hoe hebt ge zo kunnen doen!
Judg NlCanisi 2:3  En daarom heb Ik besloten: Ik zal hen niet voor u uitdrijven; zij zullen uw vijanden zijn en hun goden een valstrik voor u.
Judg NlCanisi 2:4  Toen de engel van Jahweh zo tot heel Israël had gesproken, begon het volk luid te wenen;
Judg NlCanisi 2:5  daarom noemde men die plaats Bokim. En men bracht Jahweh daar een offer.
Judg NlCanisi 2:6  Nadat Josuë het volk had laten gaan, trokken de Israëlieten, elk naar zijn erfdeel, om het land in bezit te nemen.
Judg NlCanisi 2:7  En het volk diende Jahweh, zolang Josuë leefde, en de oudsten er nog waren, die Josuë overleefden, en die getuige waren geweest van al het grootse, dat Jahweh voor Israël had gewrocht.
Judg NlCanisi 2:8  Maar Josuë, de zoon van Noen, de dienaar van Jahweh, stierf in de ouderdom van honderd tien jaren,
Judg NlCanisi 2:9  en men begroef hem op het grondgebied van zijn erfdeel te Timnat-Sérach, in het bergland van Efraïm ten noorden van de berg Gáasj.
Judg NlCanisi 2:10  En toen ook heel dat geslacht tot zijn vaderen was verzameld, stond er een ander geslacht op, dat Jahweh niet kende, noch wist wat Hij voor Israël had gedaan.
Judg NlCanisi 2:11  Nu begonnen de Israëlieten kwaad te doen in de ogen van Jahweh, door de Báals te dienen.
Judg NlCanisi 2:12  Ze verlieten Jahweh, den God hunner vaderen, die hen uit Egypte had geleid, en liepen vreemde goden na, de goden der hen omringende volken; hen vereerden ze, maar ze verbitterden Jahweh.
Judg NlCanisi 2:13  Ze verzaakten Jahweh, door den Báal en de Asjtarten te dienen.
Judg NlCanisi 2:14  Toen barstte Jahweh’s toorn los tegen Israël; Hij gaf hen prijs aan plunderzieke benden, die hen uitschudden, en leverde hen over aan hun vijanden rondom, zodat ze niet langer tegen hun vijanden waren opgewassen.
Judg NlCanisi 2:15  Bij al wat ze ondernamen was de hand van Jahweh tegen hen ten verderve gericht, zoals Jahweh gezegd had, zoals Jahweh het hun had gezworen. Maar als ze dan erg verdrukt werden,
Judg NlCanisi 2:16  deed Jahweh Rechters opstaan, om ze uit de greep van die plunderaars te bevrijden.
Judg NlCanisi 2:17  Maar zelfs naar hun Rechters luisterden ze niet. Ontuchtig liepen ze vreemde goden achterna, om die te vereren; dadelijk weken ze af van de weg, door hun vaderen bewandeld, die naar Jahweh’s voorschriften hadden geluisterd, wat zij niet deden.
Judg NlCanisi 2:18  Als Jahweh hun Rechters verwekt had, dan was Jahweh ook met den Rechter, en bevrijdde Hij hen van hun vijanden, zolang de Rechter leefde; want hun gejammer om hun verdrukkers en vervolgers ging Jahweh ter harte.
Judg NlCanisi 2:19  Maar nauwelijks was de Rechter gestorven, of ze maakten het nog erger dan hun vaders; ze liepen vreemde goden achterna, dienden en vereerden hen, en lieten niets achterwege, wat in hun handel en wandel verkeerd was geweest.
Judg NlCanisi 2:20  Toen ontstak Jahweh in toorn tegen Israël, en sprak: Omdat dit volk het Verbond, waartoe Ik hun vaderen verplichtte, geschonden en naar Mij niet geluisterd heeft,
Judg NlCanisi 2:21  daarom zal ook Ik geen der volken, die Josuë bij zijn dood heeft overgelaten, meer voor hen verdrijven,
Judg NlCanisi 2:22  om zo door middel van hen de Israëlieten op de proef te stellen, of ze al dan niet ervoor zullen zorgen, Jahweh’s wegen te bewandelen, zoals hun vaderen daarvoor hebben gezorgd.
Judg NlCanisi 2:23  Daarom liet Jahweh die volken met rust; Hij heeft ze niet aanstonds verdreven, noch ze in Josuë’s hand geleverd.