JEREMIAH
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
Chapter 30
Jere | DutSVVA | 30:2 | Zo spreekt de Heere, de God Israëls, zeggende: Schrijf u al de woorden, die Ik tot u gesproken heb, in een boek. | |
Jere | DutSVVA | 30:3 | Want zie, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik de gevangenis van Mijn volk, Israël en Juda, wenden zal, zegt de Heere; en Ik zal hen wederbrengen in het land, dat Ik hun vaderen gegeven heb, en zij zullen het erfelijk bezitten. | |
Jere | DutSVVA | 30:5 | Want zo zegt de Heere: Wij horen een stem der verschrikking; er is vrees en geen vrede. | |
Jere | DutSVVA | 30:6 | Vraagt toch en ziet, of een manspersoon baart? Waarom zie Ik dan eens iegelijken mans handen op zijn lenden, als van een barende vrouw, en alle aangezichten veranderd in bleekheid? | |
Jere | DutSVVA | 30:7 | O wee! want die dag is zo groot, dat zijns gelijke niet geweest is; en het is een tijd van benauwdheid voor Jakob; nog zal hij daaruit verlost worden. | |
Jere | DutSVVA | 30:8 | Want het zal te dien dage geschieden, spreekt de Heere der heirscharen, dat Ik zijn juk van uw hals verbreken, en uw banden verscheuren zal; en vreemden zullen zich niet meer van hem doen dienen. | |
Jere | DutSVVA | 30:9 | Maar zij zullen dienen den Heere, hun God, en hun koning David, dien Ik hun verwekken zal. | |
Jere | DutSVVA | 30:10 | Gij dan, vrees niet, o Mijn knecht Jakob! spreekt de Heere, ontzet u niet, Israël! want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen, en stil en gerust zijn, en er zal niemand zijn, die hem verschrikke. | |
Jere | DutSVVA | 30:11 | Want Ik ben met u, spreekt de Heere, om u te verlossen; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen, waarhenen Ik u verstrooid heb; maar met u zal Ik geen voleinding maken; maar Ik zal u kastijden met mate, en u niet gans onschuldig houden. | |
Jere | DutSVVA | 30:13 | Er is niemand, die uw zaak oordeelt, aangaande het gezwel; gij hebt geen heelpleisters. | |
Jere | DutSVVA | 30:14 | Al uw liefhebbers hebben u vergeten, zij vragen niet naar u; want Ik heb u geslagen met eens vijands plage, met de kastijding eens wreden; om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uw zonden machtig veel zijn. | |
Jere | DutSVVA | 30:15 | Wat krijt gij over uw breuk, dat uw smart dodelijk is? Om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uw zonden machtig veel zijn, heb Ik u deze dingen gedaan. | |
Jere | DutSVVA | 30:16 | Daarom, allen, die u opeten, zullen opgegeten worden, en al uw wederpartijders, zij allen zullen gaan in gevangenis; en die u beroven , zullen ter beroving zijn, en allen, die u plunderen, zal Ik ter plundering overgeven. | |
Jere | DutSVVA | 30:17 | Want Ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen, spreekt de Heere; omdat zij u noemen: De verdrevene. Het is Sion, zeggen zij; niemand vraagt naar haar. | |
Jere | DutSVVA | 30:18 | Zo zegt de Heere: Ziet, Ik zal de gevangenis der tenten Jakobs wenden, en Mij over hun woningen ontfermen; en de stad zal herbouwd worden op haar hoop, en het paleis zal liggen naar zijn wijze. | |
Jere | DutSVVA | 30:19 | En van hen zal dankzegging uitgaan, en een stem der spelenden; en Ik zal hen vermeerderen, en zij zullen niet verminderd worden, en Ik zal hen verheerlijken, en zij zullen niet gering worden. | |
Jere | DutSVVA | 30:20 | En zijn zonen zullen zijn als eertijds, en zijn gemeente zal voor Mijn aangezicht bevestigd worden; en Ik zal bezoeking doen over al zijn onderdrukkers. | |
Jere | DutSVVA | 30:21 | En zijn Heerlijke zal uit hem zijn, en zijn Heerser uit het midden van hem voortkomen; en Ik zal hem doen naderen, en hij zal tot Mij genaken; want wie is hij, die met zijn hart borg worde, om tot Mij te genaken? spreekt de Heere. | |
Jere | DutSVVA | 30:23 | Ziet, een onweder des Heeren, een grimmigheid is uitgegaan, een aanhoudend onweder; het zal blijven op het hoofd der goddelozen. | |