JEREMIAH
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
Chapter 9
Jere | NlCanisi | 9:1 | Ach, mocht mijn hoofd een stortvloed worden, Mijn oog een bron van tranen: Dat ik dag en nacht kon bewenen De doden van de dochter van mijn volk! | |
Jere | NlCanisi | 9:2 | Ach, had ik in de woestijn Maar een afgelegen verblijf: Dan verliet ik mijn volk, En ging van hen heen; Want allen zijn het overspelers, Een trouweloos rot. | |
Jere | NlCanisi | 9:3 | Ze spannen hun tong Als een boog met hun leugens; Niet op eerlijke wijze verkrijgen ze macht in het land, Maar van het ene kwaad vervallen ze in het andere; Mij kennen ze niet: Is de godsspraak van Jahweh! | |
Jere | NlCanisi | 9:4 | Wees voor uw vriend op uw hoede, En niemand vertrouwe zijn broer; Want alle broers zijn bedriegers, Een lasteraar iedere vriend; | |
Jere | NlCanisi | 9:5 | Ze liegen maar tegen elkander, Nooit spreken ze waarheid. Ze hebben hun tong leren liegen, En putten zich uit in geveins, | |
Jere | NlCanisi | 9:6 | In geweld op geweld, In bedrog op bedrog; Mij willen ze niet kennen: Is de godsspraak van Jahweh! | |
Jere | NlCanisi | 9:7 | Daarom zegt Jahweh der heirscharen: Zie, Ik ga ze smelten en keuren; Wat kan Ik anders doen Met de dochter van mijn volk? | |
Jere | NlCanisi | 9:8 | Want hun tong is een moordende pijl, Het woord in hun mond is bedrog. Vrede! roept men zijn vrienden toe, Maar in zijn binnenste legt men ze strikken. | |
Jere | NlCanisi | 9:9 | En zou Ik dit alles niet straffen: Is de godsspraak van Jahweh: Op zulk een volk Mij niet wreken! | |
Jere | NlCanisi | 9:10 | Heft een wee- en jammerklacht aan op de bergen, Een klaaglied op de dreven der steppe: Want ze liggen verlaten, er trekt niemand doorheen, Men hoort er niet meer het blaten der kudde; De vogels uit de lucht met het vee Zijn weggevlucht en verdwenen. | |
Jere | NlCanisi | 9:11 | Van Jerusalem ga Ik een puinhoop maken, een jakhalzen-hol; Van de steden van Juda een wildernis zonder bewoners! | |
Jere | NlCanisi | 9:12 | Wie wijs is, hij zal het begrijpen, Tot wien Jahweh’s mond heeft gesproken, hij zal het verkonden: Waarom dit land te gronde moet gaan, Verlaten als een woestijn, waar niemand doorheen trekt! | |
Jere | NlCanisi | 9:13 | Jahweh zegt: Omdat ze mijn wet hebben verlaten, Die Ik hun had gegeven; Naar mijn stem niet hebben geluisterd, En er niet naar hebben geleefd; | |
Jere | NlCanisi | 9:14 | Maar hun afgestompt hart zijn gevolgd, En de Báals, zoals hun vaders het hen hadden geleerd. | |
Jere | NlCanisi | 9:15 | Daarom zegt Jahweh der heirscharen, Israëls God: Zie, Ik ga dit volk met alsem voeden, en drenken met gif; | |
Jere | NlCanisi | 9:16 | Ik ga ze verstrooien onder de volken, Die zijzelf noch hun vaders hebben gekend; En Ik zend hun het zwaard achterna, Totdat Ik ze geheel heb vernield! | |
Jere | NlCanisi | 9:17 | Dit zegt Jahweh der heirscharen: Gaat klaagvrouwen zoeken, laat ze komen; De bekwaamsten ontbieden, Dat ze komen, zich spoeden; | |
Jere | NlCanisi | 9:18 | Laat ze een klaaglied over ons jammeren, Dat onze ogen stromen van tranen, Onze wimpers druipen van water. | |
Jere | NlCanisi | 9:19 | Hoort! Een jammerklacht Wordt uit Sion vernomen: Hoe zijn we vernield, Hoe diep beschaamd; Want we moeten het land verlaten. Men heeft onze huizen verwoest. | |
Jere | NlCanisi | 9:20 | Ach vrouwen, hoort het woord van Jahweh, Laat uw oren luisteren naar het woord van zijn mond; Leert uw dochters een treurzang, Elkander een klaaglied; | |
Jere | NlCanisi | 9:21 | Want de dood is door onze vensters geklommen, En onze paleizen binnengedrongen! Hij maait de kinderen weg van de straat, De jeugd van de pleinen; | |
Jere | NlCanisi | 9:22 | De mensenlijken liggen neer Als mest op de akker; Als halmen achter den maaier, Die niemand leest! | |
Jere | NlCanisi | 9:23 | Zo spreekt Jahweh: De wijze roeme niet op zijn wijsheid, De sterke roeme niet op zijn sterkte, De rijke roeme niet op zijn rijkdom. | |
Jere | NlCanisi | 9:24 | Wie roemen wil, moet hierin roemen: Dat hij verstandig is, en Mij erkent, Dat Ik Jahweh ben, die genade oefent, Recht en gerechtigheid op aarde; Want daarin heb Ik behagen, spreekt Jahweh! | |
Jere | NlCanisi | 9:25 | Zie, de dagen komen, spreekt Jahweh, Dat Ik op alle besnedenen afkom, die onbesneden bleven: | |