Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
NEHEMIAH
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Prev Up Next
Chapter 13
Nehe DutSVVA 13:1  Te dien dage werd er gelezen in het boek van Mozes, voor de oren des volks; en daarin werd geschreven gevonden, dat de Ammonieten en Moabieten niet zouden komen in de gemeente Gods, tot in eeuwigheid;
Nehe DutSVVA 13:2  Omdat zij den kinderen Israëls niet waren tegengekomen met brood en met water, ja, Bileam tegen hen gehuurd hadden, om hen te vloeken, hoewel onze God den vloek omkeerde in een zegen.
Nehe DutSVVA 13:3  Zo geschiedde het, als zij deze wet hoorden, dat zij alle vermengeling van Israël afscheidden.
Nehe DutSVVA 13:4  Eljasib nu, de priester, die gesteld was over de kamer van het huis onzes Gods, was voor dezen nabestaande van Tobia geworden.
Nehe DutSVVA 13:5  En hij had hem een grote kamer gemaakt, alwaar zij te voren henenleiden het spijsoffer, den wierook en de vaten, en de tienden van koren, van most en van olie, die bevolen waren voor de Levieten, en de zangers, en de poortiers, mitsgaders het hefoffer der priesteren.
Nehe DutSVVA 13:6  Doch in dit alles was ik niet te Jeruzalem; want in het twee en dertigste jaar van Arthahsasta, koning van Babel, kwam ik tot den koning; maar ten einde van sommige dagen verkreeg ik weder verlof van den koning.
Nehe DutSVVA 13:7  En ik kwam te Jeruzalem, en verstond van het kwaad, dat Eljasib voor Tobia gedaan had, makende hem een kamer in de voorhoven van Gods huis.
Nehe DutSVVA 13:8  En het mishaagde mij zeer; zo wierp ik al het huisraad van Tobia buiten, uit de kamer.
Nehe DutSVVA 13:9  Voorts gaf ik bevel, en zij reinigden de kameren; en ik bracht daar weder in de vaten van Gods huis, met het spijsoffer en den wierook.
Nehe DutSVVA 13:10  Ook vernam ik, dat der Levieten deel hun niet gegeven was; zodat de Levieten en de zangers, die het werk deden, gevloden waren, een iegelijk naar zijn akker.
Nehe DutSVVA 13:11  En ik twistte met de overheden, en zeide: Waarom is het huis Gods verlaten? Doch ik vergaderde hen, en herstelde ze in hun stand.
Nehe DutSVVA 13:12  Toen bracht gans Juda de tienden van het koren, en van den most, en van de olie, in de schatten.
Nehe DutSVVA 13:13  En ik stelde tot schatmeesters over de schatten, Selemja, den priester, en Zadok, den schrijver, en Pedaja, uit de Levieten; en aan hun hand Hanan, den zoon van Zakkur, den zoon van Matthanja; want zij werden getrouw geacht, en hun werd opgelegd aan hun broederen uit te delen.
Nehe DutSVVA 13:14  Gedenk mijner, mijn God, in dezen; en delg mijn weldadigheden niet uit, die ik aan het huis mijns Gods en aan Zijn wachten gedaan heb.
Nehe DutSVVA 13:15  In dezelfde dagen zag ik in Juda, die persen traden op den sabbat, en die garven inbrachten, die zij op ezels laadden; als ook wijn, druiven en vijgen, en allen last, dien zij te Jeruzalem inbrachten op den sabbatdag; en ik betuigde tegen hen ten dage, als zij eetwaren verkochten.
Nehe DutSVVA 13:16  Daar waren ook Tyriërs binnen, die vis aanbrachten, en alle koopwaren, die zij op den sabbat verkochten aan de kinderen van Juda en te Jeruzalem.
Nehe DutSVVA 13:17  Zo twistte ik met de edelen van Juda, en zeide tot hen: Wat voor een boos ding is dit, dat gijlieden doet, en ontheiligt den sabbatdag?
Nehe DutSVVA 13:18  Deden niet uw vaders alzo, en onze God bracht al dit kwaad over ons en over deze stad? En gijlieden maakt de hittige gramschap nog meer over Israël, ontheiligende den sabbat.
Nehe DutSVVA 13:19  Het geschiedde nu, als de poorten van Jeruzalem schaduw gaven, voor den sabbat, dat ik bevel gaf, en de deuren werden gesloten; en ik beval, dat zij ze niet zouden opendoen tot na den sabbat; en ik stelde van mijn jongens aan de poorten, opdat er geen last zou inkomen op den sabbatdag.
Nehe DutSVVA 13:20  Toen vernachtten de kramers, en de verkopers van alle koopwaren, buiten voor Jeruzalem, eens of tweemaal.
Nehe DutSVVA 13:21  Zo betuigde ik tegen hen, en zeide tot hen: Waarom vernacht gijlieden tegenover den muur? Zo gij het weder doet, zal ik de hand aan u slaan. Van dien tijd af kwamen zij niet op den sabbat.
Nehe DutSVVA 13:22  Voorts zeide ik tot de Levieten, dat zij zich zouden reinigen, en de poorten komen wachten, om den sabbatdag te heiligen. Gedenk mijner ook in dezen, mijn God! en verschoon mij naar de veelheid Uwer goedertierenheid.
Nehe DutSVVA 13:23  Ook zag ik in die dagen Joden, die Asdodische, Ammonietische en Moabietische vrouwen bij zich hadden doen wonen.
Nehe DutSVVA 13:24  En hun kinderen spraken half Asdodisch, en zij konden geen Joods spreken, maar naar de taal eens iegelijken volks.
Nehe DutSVVA 13:25  Zo twistte ik met hen, en vloekte hen, en sloeg sommige mannen van hen, en plukte hun het haar uit; en ik deed hen zweren bij God: Indiën gij uw dochteren hun zonen zult geven, en indien gij van hun dochteren voor uw zonen of voor u zult nemen!
Nehe DutSVVA 13:26  Heeft niet Salomo, de koning van Israël, daarin gezondigd, hoewel er onder vele heidenen geen koning was, gelijk hij, en hij zijn God lief was, en God hem ten koning over gans Israël gesteld had? Ook hem deden de vreemde vrouwen zondigen.
Nehe DutSVVA 13:27  Zouden wij dan naar ulieden horen, dat gij al dit grote kwaad zoudt doen, overtredende tegen onzen God, doende vreemde vrouwen bij u wonen?
Nehe DutSVVA 13:28  Ook was er een van de kinderen van Jojada, den zoon van Eljasib, den hogepriester, schoonzoon geworden van Sanballat, den Horoniet; daarom jaagde ik hem van mij weg.
Nehe DutSVVA 13:29  Gedenk aan hen, mijn God, omdat zij het priesterdom hebben verontreinigd, ja, het verbond des priesterdoms en der Levieten.
Nehe DutSVVA 13:30  Alzo reinigde ik hen van alle vreemden; en ik bestelde de wachten der priesteren en der Levieten, elk op zijn werk;
Nehe DutSVVA 13:31  Ook tot het offer des houts, op bestemde tijden, en tot de eerstelingen. Gedenk mijner, mijn God, ten goede.