ISAIAH
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
Chapter 13
Isai | NlCanisi | 13:2 | Plant een banier op een open berg; Schreeuwt het hun toe, En wenkt met de hand, Dat ze de poorten der tyrannen binnenrukken! | |
Isai | NlCanisi | 13:3 | Ikzelf in mijn woede Heb mijn heilige troepen ontboden, Opgeroepen mijn helden, Mijn triomferende strijders! | |
Isai | NlCanisi | 13:4 | Een donderend geraas op de bergen, Als van een geweldige legertros; Het rommelen van vorstendommen, Van volken, die zich verzamen! Jahweh der heirscharen monstert zijn troepen, | |
Isai | NlCanisi | 13:5 | Van verre gekomen, van de grenzen des hemels: Jahweh met de werktuigen van zijn toorn, Om de hele aarde te teisteren! | |
Isai | NlCanisi | 13:6 | Huilt! Want de dag van Jahweh is nabij; Hij komt als een stortvloed van den Almachtige! | |
Isai | NlCanisi | 13:8 | Ze schokken van krampen, en weeën grijpen hen aan, Ze wringen zich als een barende vrouw; Verbijsterd zien ze elkander aan, Hun gezichten gloeien als vlammen. | |
Isai | NlCanisi | 13:9 | Zie, de dag van Jahweh komt, Wreed, verbolgen en woedend: Om de aarde in een woestijn te veranderen, Haar zondaars te moorden. | |
Isai | NlCanisi | 13:10 | De hemelsterren en haar wachters Laten haar licht niet meer stralen; De zon is bij haar opgang al donker, En de maan geeft geen glans. | |
Isai | NlCanisi | 13:11 | Ik zal de wereld haar boosheid vergelden, En de zondaars hun schuld, Een eind aan het zwetsen der grootsprekers maken, En de trots der geweldenaars breken. | |
Isai | NlCanisi | 13:12 | Het volk maak Ik schaarser nog dan het goud, De mannen zeldzamer dan de metalen van Ofir; | |
Isai | NlCanisi | 13:13 | De hemelen trillen er van, De aarde wordt uit haar voegen gerukt: Om de gramschap van Jahweh der heirscharen Op de dag van zijn gloeiende toorn! | |
Isai | NlCanisi | 13:14 | Als een opgejaagd hert, Als een kudde, die niemand bijeenhoudt, Keert iedereen terug naar zijn eigen volk, En vlucht weg naar zijn land. | |
Isai | NlCanisi | 13:16 | Hun kinderen worden voor hun ogen verpletterd, Hun huizen geplunderd, hun vrouwen onteerd. | |
Isai | NlCanisi | 13:17 | Zie, Ik hits de Meden tegen hen op, Die zilver niet tellen, en goud niet begeren! | |
Isai | NlCanisi | 13:18 | De knapen worden door de bogen getroffen, De meisjes verkracht; Geen erbarmen voor de vrucht van de schoot, Geen genade voor kinderen! | |
Isai | NlCanisi | 13:19 | Dan wordt Babel, de parel der koninkrijken, Het pronkjuweel der Chaldeën, Door God tot de grond toe verwoest, Als Sodoma en Gomorra. | |
Isai | NlCanisi | 13:20 | Het blijft voor immer verlaten, Ontvolkt van geslacht tot geslacht; De Arabieren slaan er hun tenten niet op, De herders legeren er niet. | |
Isai | NlCanisi | 13:21 | Maar jakhalzen hebben er hun holen, En uilen vullen hun huizen; De struisen komen er nestelen, Baarlijke duivels dansen er rond. | |