JOB
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
Chapter 35
Job | DutSVVA | 35:2 | Houdt gij dat voor recht, dat gij gezegd hebt: Mijn gerechtigheid is meerder dan Gods? | |
Job | DutSVVA | 35:3 | Want gij hebt gezegd: Wat zou zij u baten? Wat meer voordeel zal ik daarmede doen, dan met mijn zonde? | |
Job | DutSVVA | 35:6 | Indiën gij zondigt, wat bedrijft gij tegen Hem? Indiën uw overtredingen menigvuldig zijn, wat doet gij Hem? | |
Job | DutSVVA | 35:8 | Uw goddeloosheid zou zijn tegen een man, gelijk gij zijt, en uw gerechtigheid voor eens mensen kind. | |
Job | DutSVVA | 35:9 | Vanwege hun grootheid doen zij de onderdrukten roepen; zij schreeuwen vanwege den arm der groten. | |
Job | DutSVVA | 35:11 | Die ons geleerder maakt dan de beesten der aarde, en ons wijzer maakt dan het gevogelte des hemels? | |
Job | DutSVVA | 35:13 | Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen. | |
Job | DutSVVA | 35:14 | Dat gij ook gezegd hebt: Gij zult Hem niet aanschouwen; er is nochtans gericht voor Zijn aangezicht, wacht gij dan op Hem. | |
Job | DutSVVA | 35:15 | Maar nu, dewijl het niets is, dat Zijn toorn Job bezocht heeft, en Hij hem niet zeer in overvloed doorkend heeft; | |