JOB
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
Chapter 6
Job | DutSVVA | 6:2 | Och, of mijn verdriet recht gewogen wierd, en men mijn ellende samen in een weegschaal ophief! | |
Job | DutSVVA | 6:3 | Want het zou nu zwaarder zijn dan het zand der zeeën; daarom worden mijn woorden opgezwolgen. | |
Job | DutSVVA | 6:4 | Want de pijlen des Almachtigen zijn in mij, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt; de verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij. | |
Job | DutSVVA | 6:6 | Wordt ook het onsmakelijke gegeten zonder zout? Is er smaak in het witte des dooiers? | |
Job | DutSVVA | 6:9 | En dat het Gode beliefde, dat Hij mij verbrijzelde, Zijn hand losliet, en een einde met mij maakte! | |
Job | DutSVVA | 6:10 | Dat zou nog mijn troost zijn, en zou mij verkwikken in den weedom, zo Hij niet spaarde; want ik heb de redenen des Heiligen niet verborgen gehouden. | |
Job | DutSVVA | 6:11 | Wat is mijn kracht, dat ik hopen zou? Of welk is mijn einde, dat ik mijn leven verlengen zou? | |
Job | DutSVVA | 6:14 | Aan hem, die versmolten is, zou van zijn vriend weldadigheid geschieden; of hij zou de vreze des Almachtigen verlaten. | |
Job | DutSVVA | 6:15 | Mijn broeders hebben trouwelooslijk gehandeld als een beek; als de storting der beken gaan zij door; | |
Job | DutSVVA | 6:17 | Ten tijde, als zij van hitte vervlieten, worden zij uitgedelgd; als zij warm worden, verdwijnen zij uit haar plaats. | |
Job | DutSVVA | 6:18 | De gangen haars wegs wenden zich ter zijde af; zij lopen op in het woeste, en vergaan. | |
Job | DutSVVA | 6:20 | Zij worden beschaamd, omdat elkeen vertrouwde; als zij daartoe komen, zo worden zij schaamrood. | |
Job | DutSVVA | 6:21 | Voorwaar, alzo zijt gijlieden mij nu niets geworden; gij hebt gezien de ontzetting, en gij hebt gevreesd. | |
Job | DutSVVA | 6:23 | Of bevrijdt mij van de hand des verdrukkers, en verlost mij van de hand der tirannen? | |
Job | DutSVVA | 6:25 | O, hoe krachtig zijn de rechte redenen! Maar wat bestraft het bestraffen, dat van ulieden is? | |
Job | DutSVVA | 6:26 | Zult gij, om te bestraffen, woorden bedenken, en zullen de redenen des mismoedigen voor wind zijn? | |
Job | DutSVVA | 6:28 | Maar nu, belieft het u, wendt u tot mij, en het zal voor ulieder aangezicht zijn, of ik liege. | |
Job | DutSVVA | 6:29 | Keert toch weder, laat er geen onrecht wezen, ja, keert weder; nog zal mijn gerechtigheid daarin zijn. | |