JOB
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
Chapter 31
Job | DutSVVA | 31:1 | Ik heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd? | |
Job | DutSVVA | 31:3 | Is niet het verderf voor den verkeerde, ja, wat vreemds voor de werkers der ongerechtigheid? | |
Job | DutSVVA | 31:7 | Zo mijn gang uit den weg geweken is, en mijn hart mijn ogen nagevolgd is, en aan mijn handen iets aankleeft; | |
Job | DutSVVA | 31:8 | Zo moet ik zaaien, maar een ander eten, en mijn spruiten moeten uitgeworteld worden! | |
Job | DutSVVA | 31:9 | Zo mijn hart verlokt is geweest tot een vrouw, of ik aan mijns naasten deur geloerd heb; | |
Job | DutSVVA | 31:12 | Want dat is een vuur, hetwelk tot de verderving toe verteert, en al mijn inkomen uitgeworteld zou hebben. | |
Job | DutSVVA | 31:13 | Zo ik versmaad heb het recht mijns knechts, of mijner dienstmaagd, als zij geschil hadden met mij; | |
Job | DutSVVA | 31:14 | (Want wat zou ik doen, als God opstond? En als Hij bezoeking deed, wat zou ik Hem antwoorden? | |
Job | DutSVVA | 31:15 | Heeft Hij niet, Die mij in den buik maakte, hem ook gemaakt en Een ons in de baarmoeder bereid?) | |
Job | DutSVVA | 31:16 | Zo ik den armen hun begeerte onthouden heb, of de ogen der weduwe laten versmachten; | |
Job | DutSVVA | 31:18 | ( Want van mijn jonkheid af is hij bij mij opgetogen, als bij een vader, en van mijner moeders buik af heb ik haar geleid;) | |
Job | DutSVVA | 31:19 | Zo ik iemand heb zien omkomen, omdat hij zonder kleding was, en dat de nooddruftige geen deksel had; | |
Job | DutSVVA | 31:20 | Zo zijn lenden mij niet gezegend hebben, toen hij van de vellen mijner lammeren verwarmd werd; | |
Job | DutSVVA | 31:23 | Want het verderf Gods was bij mij een schrik, en ik vermocht niet vanwege Zijn hoogheid. | |
Job | DutSVVA | 31:24 | Zo ik het goud tot mijn hoop gezet heb, of tot het fijn goud gezegd heb: Gij zijt mijn vertrouwen; | |
Job | DutSVVA | 31:25 | Zo ik blijde ben geweest, omdat mijn vermogen groot was, en omdat mijn hand geweldig veel verkregen had; | |
Job | DutSVVA | 31:26 | Zo ik het licht aangezien heb, wanneer het scheen, of de maan heerlijk voortgaande; | |
Job | DutSVVA | 31:27 | En mijn hart verlokt is geweest in het verborgen, dat mijn hand mijn mond gekust heeft; | |
Job | DutSVVA | 31:28 | Dat ware ook een misdaad bij den rechter; want ik zou den God van boven verzaakt hebben. | |
Job | DutSVVA | 31:29 | Zo ik verblijd ben geweest in de verdrukking mijns haters, en mij opgewekt heb, als het kwaad hem vond; | |
Job | DutSVVA | 31:30 | (Ook heb ik mijn gehemelte niet toegelaten te zondigen, mits door een vloek zijn ziel te begeren). | |
Job | DutSVVA | 31:31 | Zo de lieden mijner tent niet hebben gezegd: Och, of wij van zijn vlees hadden, wij zouden niet verzadigd worden; | |
Job | DutSVVA | 31:33 | Zo ik, gelijk Adam, mijn overtredingen bedekt heb, door eigenliefde mijn misdaad verbergende! | |
Job | DutSVVA | 31:34 | Zeker, ik kon wel een grote menigte geweldiglijk onderdrukt hebben; maar de verachtste der huisgezinnen zou mij afgeschrikt hebben; zodat ik gewezen zou hebben, en ter deure niet uitgegaan zijn. | |
Job | DutSVVA | 31:35 | Och, of ik een hadde, die mij hoorde! Zie, mijn oogmerk is, dat de Almachtige mij antwoorde, en dat mijn tegenpartij een boek schrijve. | |
Job | DutSVVA | 31:37 | Het getal mijner treden zou ik hem aanwijzen; als een vorst zou ik tot hem naderen. | |
Job | DutSVVA | 31:39 | Zo ik zijn vermogen gegeten heb zonder geld, en de ziel zijner akkerlieden heb doen hijgen; | |