JOB
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
Chapter 21
Job | DutSVVA | 21:4 | Is ( mij aangaande) mijn klacht tot den mens? Doch of het zo ware, waarom zou mijn geest niet verdrietig zijn? | |
Job | DutSVVA | 21:6 | Ja, wanneer ik daaraan gedenk, zo word ik beroerd, en mijn vlees heeft een gruwen gevat. | |
Job | DutSVVA | 21:8 | Hun zaad is bestendig met hen voor hun aangezicht, en hun spruiten zijn voor hun ogen. | |
Job | DutSVVA | 21:12 | Zij heffen op met de trommel en de harp, en zij verblijden zich op het geluid des orgels. | |
Job | DutSVVA | 21:14 | Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust. | |
Job | DutSVVA | 21:15 | Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En wat baat zullen wij hebben, dat wij Hem aanlopen zouden? | |
Job | DutSVVA | 21:17 | Hoe dikwijls geschiedt het, dat de lamp der goddelozen uitgeblust wordt, en hun verderf hun overkomt; dat God hun smarten uitdeelt in Zijn toorn! | |
Job | DutSVVA | 21:18 | Dat zij gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf, dat de wervelwind wegsteelt; | |
Job | DutSVVA | 21:19 | Dat God Zijn geweld weglegt voor Zijn kinderen, hem vergeldt, dat hij het gewaar wordt; | |
Job | DutSVVA | 21:20 | Dat zijn ogen zijn ondergang zien, en hij drinkt van de grimmigheid des Almachtigen! | |
Job | DutSVVA | 21:21 | Want wat lust zou hij na zich aan zijn huis hebben, als het getal zijner maanden afgesneden is? | |
Job | DutSVVA | 21:25 | De ander daarentegen sterft met een bittere ziel, en hij heeft van het goede niet gegeten. | |
Job | DutSVVA | 21:27 | Ziet, ik weet ulieder gedachten, en de boze verdichtselen, waarmede gij tegen mij geweld doet. | |
Job | DutSVVA | 21:28 | Want gij zult zeggen: Waar is het huis van den prins, en waar is de tent van de woningen der goddelozen? | |
Job | DutSVVA | 21:29 | Hebt gijlieden niet gevraagd de voorbijgaanden op den weg, en kent gij hun tekenen niet? | |
Job | DutSVVA | 21:30 | Dat de boze onttrokken wordt ten dage des verderfs; dat zij ten dage der verbolgenheden ontvoerd worden. | |
Job | DutSVVA | 21:31 | Wie zal hem in het aangezicht zijn weg vertonen? Als hij wat doet, wie zal hem vergelden? | |
Job | DutSVVA | 21:33 | De kluiten des dals zijn hem zoet, en hij trekt na zich alle mensen; en dergenen, die voor hem geweest zijn, is geen getal. | |