GENESIS
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
Chapter 32
Gene | NlCanisi | 32:2 | Bij hun aanblik riep Jakob uit: Dit is het leger van God! En hij noemde die plaats Machanáim. | |
Gene | NlCanisi | 32:3 | Nu zond Jakob boden voor zich uit naar zijn broer Esau in het land Seïr, dat in het gebied van Edom ligt. | |
Gene | NlCanisi | 32:4 | Hij beval hen: Aldus moet ge spreken tot Esau, mijn heer! Zo spreekt uw dienaar Jakob: "Ik heb bij Laban gewoond, en daar tot nu toe vertoefd. | |
Gene | NlCanisi | 32:5 | Ik bezit runderen, ezels en schapen, slaven en slavinnen. Ik bericht dit aan mijn heer, om genade in uw ogen te vinden". | |
Gene | NlCanisi | 32:6 | Maar de boden keerden tot Jakob terug met de tijding: Wij zijn uw broer Esau al tegen gekomen; hij trok u al met vierhonderd man tegemoet. | |
Gene | NlCanisi | 32:7 | Toen raakte Jakob in hevige angst en benauwdheid. Hij verdeelde het volk, dat hem vergezelde, met de schapen, runderen en kamelen in twee groepen. | |
Gene | NlCanisi | 32:8 | Want hij dacht: Als Esau de ene groep overvalt en verslaat, dan zal ten minste de andere ontkomen. | |
Gene | NlCanisi | 32:9 | En Jakob sprak: O God van mijn vader Abraham en God van mijn vader Isaäk, Jahweh, die tot mij hebt gezegd: "Keer terug naar uw land en uw familie, en Ik zal u weldaden bewijzen!" | |
Gene | NlCanisi | 32:10 | Ik ben alle weldaden en goedheid niet waardig, die Gij uw dienaar hebt willen bewijzen; want alleen met mijn stok trok ik over deze Jordaan, en nu bezit ik twee legerscharen. | |
Gene | NlCanisi | 32:11 | Ach, red mij toch uit de hand van mijn broer, uit Esau’s hand; want ik ben bang, dat hij komt, om mij met moeder en kinderen te doden. | |
Gene | NlCanisi | 32:12 | Gij hebt mij toch beloofd: "Ik zal u overvloedige gunsten bewijzen, en uw nageslacht maken als het zand aan de zee, dat niemand vanwege de massa kan tellen". | |
Gene | NlCanisi | 32:13 | Terwijl hij daar die nacht nog verbleef, nam hij uit wat hij bezat een geschenk voor zijn broer Esau: | |
Gene | NlCanisi | 32:15 | dertig zogende kamelen met haar jongen, veertig koeien en tien stieren, twintig ezelinnen en tien ezelsveulens. | |
Gene | NlCanisi | 32:16 | Elke kudde afzonderlijk vertrouwde hij aan een zijner slaven toe, en zeide hun: Trekt voor mij uit, en laat een afstand open tussen de verschillende kudden. | |
Gene | NlCanisi | 32:17 | En hij beval aan den eersten: Wanneer mijn broer Esau u ontmoet en u vraagt: "wien behoort ge toe, waar gaat ge heen, en van wien is dit alles, wat gij voor u uitdrijft?" | |
Gene | NlCanisi | 32:18 | dan moet ge antwoorden: "Het is van Jakob, uw dienaar; het is een geschenk, dat hij zendt aan Esau, mijn heer; zie, hij zelf komt achter ons aan." | |
Gene | NlCanisi | 32:19 | Ook den tweeden, den derden en allen, die achter de kudde liepen, beval hij: Ge moet juist hetzelfde zeggen, als ge Esau ontmoet; | |
Gene | NlCanisi | 32:20 | en ge voegt er ook nog aan toe: "Zie, uw dienaar Jakob komt achter ons aan". Want hij dacht: ik wil hem eerst door het geschenk, dat mij vooruitgaat, verzoenen, en hem dan onder de ogen komen; misschien dat hij mij dan genadig behandelt. | |
Gene | NlCanisi | 32:21 | Zo trok het geschenk voor hem uit, terwijl hij zelf die nacht in de legerplaats bleef. | |
Gene | NlCanisi | 32:22 | Maar nog in diezelfde nacht stond hij op, nam zijn twee vrouwen, zijn beide slavinnen en zijn elf zonen, en stak het wed van de Jabbok over. | |
Gene | NlCanisi | 32:23 | Hij nam ze mee, en zette ze over de stroom; ook heel zijn bezit bracht hij naar de overkant. | |
Gene | NlCanisi | 32:24 | Jakob zelf bleef alleen achter, en een man worstelde met hem tot het morgenrood rees. | |
Gene | NlCanisi | 32:25 | Toen deze zag, dat hij hem niet kon overwinnen, stiet hij hem tegen de bovenheup, zodat de heup van Jakob bij de worsteling werd ontwricht. | |
Gene | NlCanisi | 32:26 | Nu sprak de man: Laat mij gaan, want het morgenrood rijst. Maar hij antwoordde: Ik laat u niet gaan, tenzij ge mij zegent. | |
Gene | NlCanisi | 32:28 | Hij zeide toen: Voortaan zult ge geen Jakob meer heten, maar Israël; want ge hebt met God en met mensen gestreden, en de overwinning behaald. | |
Gene | NlCanisi | 32:29 | Nu vroeg Jakob: Zeg mij uw naam! Hij sprak: Hoe vraagt ge nog naar mijn naam. Toen gaf hij hem daar zijn zegen. | |
Gene | NlCanisi | 32:30 | Jakob noemde die plaats Penoeël; want ik heb God gezien van aanschijn tot aanschijn, en ben toch in leven gebleven! | |
Gene | NlCanisi | 32:31 | De zon ging juist op, toen hij Penoeël voorbij was. Hij bleef echter mank aan zijn heup. | |