Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
II CORINTHIANS
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Prev Up Next
Chapter 11
II C DutSVVA 11:1  Och, of gij mij een weinig verdroegt in de onwijsheid; ja ook, verdraagt mij!
II C DutSVVA 11:2  Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid, om u als een reine maagd aan een man voor te stellen, namelijk aan Christus.
II C DutSVVA 11:3  Doch ik vrees, dat niet enigszins, gelijk de slang Eva door haar arglistigheid bedrogen heeft, alzo uw zinnen bedorven worden, om af te wijken van de eenvoudigheid, die in Christus is.
II C DutSVVA 11:4  Want indien degene, die komt, een anderen Jezus predikte, dien wij niet gepredikt hebben, of indien gij een anderen geest ontvingt, dien gij niet hebt ontvangen, of een ander Evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, zo verdroegt gij hem met recht.
II C DutSVVA 11:5  Want ik acht, dat ik nergens minder in ben geweest dan de uitnemendste apostelen.
II C DutSVVA 11:6  En indien ik ook slecht ben in woorden, nochtans ben ik het niet in wetenschap; maar alleszins zijn wij in alle dingen onder u openbaar geworden.
II C DutSVVA 11:7  Heb ik zonde gedaan, als ik mijzelven vernederd heb, opdat gij zoudt verhoogd worden, overmits ik u het Evangelie Gods om niet verkondigd heb?
II C DutSVVA 11:8  Ik heb andere Gemeenten beroofd, bezoldiging van haar nemende, om u te bedienen; en als ik bij u tegenwoordig was en gebrek had, ben ik niemand lastig gevallen.
II C DutSVVA 11:9  Want mijn gebrek hebben de broeders vervuld, die van Macedonië kwamen; en ik heb mijzelven in alles gehouden zonder u te bezwaren, en zal mij nog alzo houden.
II C DutSVVA 11:10  De waarheid van Christus is in mij, dat deze roem in de gewesten van Achaje aan mij niet zal verhinderd worden .
II C DutSVVA 11:11  Waarom? Is het, omdat ik u niet liefheb? God weet het!
II C DutSVVA 11:12  Maar wat ik doe, dat zal ik nog doen, om de oorzaak af te snijden dengenen, die oorzaak hebben willen, opdat zij in hetgeen zij roemen, bevonden mochten worden gelijk als wij.
II C DutSVVA 11:13  Want zulke valse apostelen zijn bedriegelijke arbeiders, zich veranderende in apostelen van Christus.
II C DutSVVA 11:14  En het is geen wonder; want de satan zelf verandert zich in een engel des lichts.
II C DutSVVA 11:15  Zo is het dan niets groots, indien ook zijn dienaars zich veranderen, als waren zij dienaars der gerechtigheid; van welke het einde zal zijn naar hun werken.
II C DutSVVA 11:16  Ik zeg wederom, dat niemand mene, dat ik onwijs ben; doch zo niet, neemt mij dan aan als een onwijze, opdat ik ook een weinig moge roemen.
II C DutSVVA 11:17  Dat ik spreek, spreek ik niet naar den Heere, maar als in onwijsheid, in dezen vasten grond der roeming.
II C DutSVVA 11:18  Dewijl velen roemen naar het vlees, zo zal ik ook roemen.
II C DutSVVA 11:19  Want gij verdraagt gaarne de onwijzen, dewijl gij wijs zijt.
II C DutSVVA 11:20  Want gij verdraagt het, zo u iemand dienstbaar maakt, zo u iemand opeet, zo iemand van u neemt, zo zich iemand verheft, zo u iemand in het aangezicht slaat.
II C DutSVVA 11:21  Ik zeg dit naar oneer, gelijk of wij zwak waren geweest; maar waarin iemand stout is (ik spreek in onwijsheid), daarin ben ik ook stout.
II C DutSVVA 11:22  Zijn zij Hebreën? Ik ook. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Zijn zij het zaad van Abraham? Ik ook.
II C DutSVVA 11:23  Zijn zij dienaars van Christus? (ik spreek onwijs zijnde) ik ben boven hen; in arbeid overvloediger, in slagen uitnemender, in gevangenissen overvloediger, in doods gevaar menigmaal.
II C DutSVVA 11:24  Van de Joden heb ik veertig slagen min een, vijfmaal ontvangen.
II C DutSVVA 11:25  Driemaal ben ik met roeden gegeseld geweest, eens ben ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een gansen nacht en dag heb ik in de diepte doorgebracht.
II C DutSVVA 11:26  In het reizen menigmaal in gevaren van rivieren, in gevaren van moordenaars, in gevaren van mijn geslacht, in gevaren van de heidenen, in gevaren in de stad, in gevaren in de woestijn, in gevaren op de zee, in gevaren onder de valse broeders;
II C DutSVVA 11:27  In arbeid en moeite, in waken menigmaal, in honger en dorst, in vasten menigmaal, in koude en naaktheid.
II C DutSVVA 11:28  Zonder de dingen, die van buiten zijn, overvalt mij dagelijks de zorg van al de Gemeenten.
II C DutSVVA 11:29  Wie is er zwak, dat ik niet zwak ben? Wie wordt er geërgerd, dat ik niet brande?
II C DutSVVA 11:30  Indiën men moet roemen, zo zal ik roemen de dingen mijner zwakheid.
II C DutSVVA 11:31  De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die geprezen is in der eeuwigheid, weet, dat ik niet lieg.
II C DutSVVA 11:32  De stadhouder van den koning Aretas in Damaskus, bezette de stad der Damaskenen, willende mij vangen;
II C DutSVVA 11:33  En ik werd door een venster in een mand over den muur nedergelaten, en ontvlood zijn handen.