SIRACH
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
Chapter 12
Sira | NlCanisi | 12:1 | Als ge wel doet, let dan op aan wien, Opdat ge van uw weldadigheid loon moogt verwachten. | |
Sira | NlCanisi | 12:2 | Doe wel aan den rechtvaardige: dan wordt ge beloond; Zo niet door hem, dan tenminste door Jahweh. | |
Sira | NlCanisi | 12:3 | Maar de weldoener van bozen wordt niet beloond; Hij doet er immers geen goed werk mee. | |
Sira | NlCanisi | 12:5 | Verkwik den kleine, en geef niet aan den trotse. Geef hem geen wapens in de hand: Hij zou er mee tegen u strijden; | |
Sira | NlCanisi | 12:8 | Een vriend kan men niet erkennen bij voorspoed; Maar bij ongeluk verbergt de vijand zich niet. | |
Sira | NlCanisi | 12:9 | Als het goed gaat, is ook de vijand een vriend; Maar bij ongeluk gaat de vriend zelfs lopen. | |
Sira | NlCanisi | 12:11 | Al luistert hij naar u nog zo gedwee, Blijf zorgvuldig voor hem op uw hoede. Wees voor hem als iemand, die een spiegel poetst, Begrijp, dat men nooit zeker is tegen roest. | |
Sira | NlCanisi | 12:12 | Geef hem geen plaats aan uw zijde; Anders jaagt hij u op en neemt uw plaats in beslag. Zet hem niet aan uw rechterhand, Opdat hij niet uw zetel bezet; Dan zoudt ge ten slotte mijn woord begrijpen, En moeten instemmen met mijn klachten. | |
Sira | NlCanisi | 12:13 | Wie beklaagt een slangenbezweerder, die wordt gebeten, Of allen, die zich bij wilde beesten wagen? | |
Sira | NlCanisi | 12:15 | Een tijdlang blijft hij, zonder zich te doen kennen, Maar als ge gaat wankelen, houdt hij het niet uit. | |
Sira | NlCanisi | 12:16 | Met zijn lippen is de vijand wel vriendelijk, Maar in zijn hart graaft hij diepe kuilen; | |
Sira | NlCanisi | 12:17 | Met zijn ogen weet de vijand te wenen, Maar ziet hij de kans, hij wordt niet zat van uw bloed. | |