SIRACH
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
Chapter 11
Sira | NlCanisi | 11:1 | De wijsheid van een arme verheft zijn hoofd, En geeft hem een plaats onder de vorsten. | |
Sira | NlCanisi | 11:2 | Wil dus niemand prijzen om zijn schone gestalte, En niemand minachten om zijn uiterlijk. | |
Sira | NlCanisi | 11:3 | De bij is maar nietig onder al wat er vliegt, Maar wat zij voortbrengt, overtreft al het andere. | |
Sira | NlCanisi | 11:4 | Spot dus niet met het kleed van een stakker, En lach niet om iemand in kwade doen; Want wonderbaar zijn de werken des Heren, En zijn beschikkingen zijn voor de mensen verborgen. | |
Sira | NlCanisi | 11:5 | Misdeelden bestegen dikwijls de troon, En aan wien niemand dacht, verwierf de kroon; | |
Sira | NlCanisi | 11:6 | Maar vele aanzienlijken kwamen ten val, En machtigen vielen het ongeluk ten prooi. | |
Sira | NlCanisi | 11:8 | Mijn zoon, geef geen antwoord, vóór ge hebt geluisterd, En val den spreker niet in de rede; | |
Sira | NlCanisi | 11:9 | Gaat de zaak u niet aan, twist er niet om, En bemoei u niet met de ruzie der bozen. | |
Sira | NlCanisi | 11:10 | Mijn zoon, waarom zoudt ge uw zaken vermeerderen; Want niet zonder schade breidt ge ze uit. Hoe meer ge u haast, hoe minder ge slaagt; En hoe meer ge zoekt, hoe minder ge vindt. | |
Sira | NlCanisi | 11:13 | Maar Jahweh ziet genadig hem aan, En schudt het stof en het vuil van hem af; Hij richt zijn hoofd op en heft hem omhoog, En velen staren met verbazing hem aan. | |
Sira | NlCanisi | 11:16 | In duisternis dwalen is het lot van de zondaars, Wie kwaad doen, bij hen blijft het kwaad; | |
Sira | NlCanisi | 11:17 | Maar zegen des Heren blijft het deel der gerechten, Zijn genade geeft hun altijd geluk. | |
Sira | NlCanisi | 11:18 | Soms wordt iemand rijk door heel veel zwoegen, En dit is het loon, dat hij krijgt: | |
Sira | NlCanisi | 11:19 | Eens denkt hij: Rust wil ik vinden; Nu ga ik genieten van mijn bezit. Maar hij weet niet, wat hem gaat overkomen; Hij laat het anderen achter, en sterft. | |
Sira | NlCanisi | 11:21 | Verwonder u niet over de zondaars; Vertrouw op Jahweh en wacht op zijn licht! Want gemakkelijk is het in de ogen van Jahweh, Plotseling den arme rijk te maken. | |
Sira | NlCanisi | 11:22 | De zegen Gods is het loon van den rechtvaardige; Te zijner tijd ontluikt zijn hoop. | |
Sira | NlCanisi | 11:25 | Op de dag van geluk vergeet men het ongeluk; Op de dag van ongeluk denkt men niet meer aan geluk. | |
Sira | NlCanisi | 11:26 | Want gemakkelijk is het voor Jahweh, Den mens nog op zijn sterfdag zijn gedrag te vergelden. | |
Sira | NlCanisi | 11:27 | De tijd van ongeluk doet de vreugde vergeten, En 's mensen einde openbaart, wat hij is. | |
Sira | NlCanisi | 11:28 | Vóór de dood dus niemand gelukkig prijzen, Eerst aan zijn einde erkent men den mens. | |
Sira | NlCanisi | 11:29 | Haal niet iedereen in uw huis; Want vaak wordt een misdaad gepleegd door zwervers. | |
Sira | NlCanisi | 11:30 | Als een lokvogel in een kooi is het hart van den trotse, Als een spion, die het zwakke punt verkent; | |
Sira | NlCanisi | 11:31 | Door laster verdraait hij het goede tot kwaad, En sticht hij tweespalt onder uw vrienden. | |
Sira | NlCanisi | 11:33 | Ontwijk dus den kwade, want kwaad brengt hij voort; Waarom zoudt ge een blijvende smet op u laden? | |