TOBIT
Chapter 5
Tobi | NlCanisi | 5:1 | Tobias gaf zijn vader ten antwoord: Vader, alles wat gij mij opdraagt, zal ik doen. | |
Tobi | NlCanisi | 5:2 | Maar ik begrijp niet, hoe ik dat geld moet terugkrijgen. Hij kent mij niet, en ik ken hèm niet; wat voor bewijs zal ik hem geven? Bovendien is zelfs de weg erheen mij onbekend. | |
Tobi | NlCanisi | 5:3 | Maar zijn vader zeide hem: Wel, ik heb hier toch zijn ontvangbewijs; als gij hem dat laat zien, zal hij onmiddellijk uitbetalen. | |
Tobi | NlCanisi | 5:4 | En ga nu maar eens zien, of ge een betrouwbaar man kunt vinden, die tegen een behoorlijk loon met u wil meegaan, om het geld terug te halen, vóórdat ik sterf. | |
Tobi | NlCanisi | 5:5 | Tobias ging er dus op uit, en trof een deftigen jongeman, met opgeschort kleed en kant en klaar voor de reis. | |
Tobi | NlCanisi | 5:6 | Zonder te weten, dat het een engel Gods was, sprak hij hem aan en vroeg: Waar komt ge vandaan, edele jongeling? | |
Tobi | NlCanisi | 5:7 | Hij antwoordde: Van de kinderen van Israël. Tobias vroeg verder: Kent gij de weg naar het land der Meden? | |
Tobi | NlCanisi | 5:8 | Hij antwoordde: Zeker, en alle wegen daarheen heb ik al dikwijls bereisd; ik verbleef dan bij Gabaël, onzen broeder, die in Rages woont, de stad der Meden in de bergen van Ekbátana. | |
Tobi | NlCanisi | 5:9 | Tobias verzocht hem: Zoudt ge een ogenblik op mij willen wachten; dan ga ik het aan mijn vader vertellen. | |
Tobi | NlCanisi | 5:10 | Tobias ging dus naar huis en berichtte dit alles aan zijn vader. En zijn vader stond er over verbaasd en liet hem vragen, bij hem binnen te komen. | |
Tobi | NlCanisi | 5:12 | Maar Tobit zeide: Wat kan er nog vreugde zijn voor mij, die in duisternis zit en het licht van de hemel niet zie! | |
Tobi | NlCanisi | 5:14 | Toen vroeg Tobit hem: Kunt gij mijn zoon begeleiden naar Gabaël in Rages, de stad der Meden; ik zal u het loon geven, als gij terugkomt. | |
Tobi | NlCanisi | 5:15 | De engel antwoordde hem: Ik zal hem er heen begeleiden en hem bij u terugbrengen. | |
Tobi | NlCanisi | 5:16 | Tobit vroeg hem verder: Ik bid u mij te willen zeggen, van welke familie en welke stam gij zijt? | |
Tobi | NlCanisi | 5:17 | De engel Rafaël gaf hem ten antwoord: Zoekt gij de afkomst van den dienaar of den dienaar zelf, om uw zoon te vergezellen? | |
Tobi | NlCanisi | 5:18 | Maar om u soms niet bezorgd te maken: ik ben Azarias, den zoon van den groten Ananias. | |
Tobi | NlCanisi | 5:19 | Tobit sprak: Dan zijt gij uit een voornaam geslacht; neem het mij daarom niet kwalijk, dat ik uw afkomst wilde weten. | |
Tobi | NlCanisi | 5:20 | De engel verzekerde hem: Ik zal uw zoon gezond er heen geleiden, en gezond weer bij u terugbrengen. | |
Tobi | NlCanisi | 5:21 | Toen sprak Tobit: Moge uw reis voorspoedig zijn; God zij met u onderweg, en moge zijn engel u begeleiden! | |
Tobi | NlCanisi | 5:22 | Toen alles was klaargemaakt, wat voor de reis moest worden meegenomen, nam Tobias afscheid van zijn vader en zijn moeder, en ze gingen samen op weg. | |
Tobi | NlCanisi | 5:23 | Maar na hun vertrek begon zijn moeder te schreien, en sprak: De staf van onze oude dag hebt gij weggenomen en van ons heen laten gaan. | |
Tobi | NlCanisi | 5:25 | Want wij waren met onze armoe tevreden; en als wij onzen zoon maar zagen, voelden wij ons rijk. | |
Tobi | NlCanisi | 5:26 | Maar Tobit antwoordde haar: Schrei maar niet; onze zoon komt zeker behouden aan, en keert gezond en wel bij ons terug; en uw ogen zullen hem weerzien. | |
Tobi | NlCanisi | 5:27 | Want ik geloof, dat een goede engel Gods hem vergezelt en alles ten beste regelt, wat hem overkomt, zodat hij vol blijdschap weer bij ons terugkeert. | |