JOB
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
Chapter 28
Job | DutSVV | 28:1 | Gewisselijk, er is voor het zilver een uitgang, en een plaats voor het goud, dat zij smelten. | |
Job | DutSVV | 28:3 | Het einde, dat God gesteld heeft voor de duisternis, en al het uiterste onderzoekt hij; het gesteente der donkerheid en der schaduw des doods. | |
Job | DutSVV | 28:4 | Breekt er een beek door, bij dengene, die daar woont, de wateren vergeten zijnde van den voet, worden van den mens uitgeput, en gaan weg. | |
Job | DutSVV | 28:5 | Uit de aarde komt het brood voort, en onder zich wordt zij veranderd, alsof zij vuur ware. | |
Job | DutSVV | 28:8 | De jonge hoogmoedige dieren hebben het niet betreden, de felle leeuw is daarover niet heengegaan. | |
Job | DutSVV | 28:11 | Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht. | |
Job | DutSVV | 28:12 | Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? | |
Job | DutSVV | 28:13 | De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. | |
Job | DutSVV | 28:15 | Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. | |
Job | DutSVV | 28:16 | Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. | |
Job | DutSVV | 28:17 | Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. | |
Job | DutSVV | 28:18 | De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. | |
Job | DutSVV | 28:19 | Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. | |
Job | DutSVV | 28:21 | Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. | |
Job | DutSVV | 28:26 | Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; | |