Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
JOB
Prev Up Next Toggle notes
Chapter 34
Job DutSVV 34:2  Hoort, gij wijzen, mijn woorden, en gij verstandigen, neigt de oren naar mij.
Job DutSVV 34:3  Want het oor proeft de woorden, gelijk het gehemelte de spijze smaakt.
Job DutSVV 34:4  Laat ons kiezen voor ons, wat recht is; laat ons kennen onder ons wat goed is.
Job DutSVV 34:5  Want Job heeft gezegd: Ik ben rechtvaardig, en God heeft mijn recht weggenomen.
Job DutSVV 34:6  Ik moet liegen in mijn recht; mijn pijl is smartelijk zonder overtreding.
Job DutSVV 34:7  Wat man is er, gelijk Job? Hij drinkt de bespotting in als water;
Job DutSVV 34:8  En gaat over weg in gezelschap met de werkers der ongerechtigheid, en wandelt met goddeloze lieden.
Job DutSVV 34:9  Want hij heeft gezegd: Het baat een man niet, als hij welbehagen heeft aan God.
Job DutSVV 34:10  Daarom, gij, lieden van verstand, hoort naar mij: Verre zij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht!
Job DutSVV 34:11  Want naar het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eens ieders weg doet Hij het hem vinden.
Job DutSVV 34:12  Ook waarlijk, God handelt niet goddelooslijk, en de Almachtige verkeert het recht niet.
Job DutSVV 34:13  Wie heeft Hem gesteld over de aarde, en wie heeft de ganse wereld geschikt?
Job DutSVV 34:14  Indien Hij Zijn hart tegen hem zette, zijn geest en zijn adem zou Hij tot Zich vergaderen;
Job DutSVV 34:15  Alle vlees zou tegelijk den geest geven, en de mens zou tot stof wederkeren.
Job DutSVV 34:16  Zo er dan verstand bij u is, hoor dit; neig de oren tot de stem mijner woorden.
Job DutSVV 34:17  Zou hij ook, die het recht haat, den gewonde verbinden, en zoudt gij den zeer Rechtvaardige verdoemen?
Job DutSVV 34:18  Zou men tot een koning zeggen: Gij Belial; tot de prinsen: Gij goddelozen!
Job DutSVV 34:19  Hoe dan tot Dien, Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt, en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk.
Job DutSVV 34:20  In een ogenblik sterven zij; zelfs ter middernacht wordt een volk geschud, dat het doorga; en de machtige wordt weggenomen zonder hand.
Job DutSVV 34:21  Want Zijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden.
Job DutSVV 34:22  Er is geen duisternis, en er is geen schaduw des doods, dat aldaar de werkers der ongerechtigheid zich verbergen mochten.
Job DutSVV 34:23  Gewisselijk, Hij legt den mens niet te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden.
Job DutSVV 34:24  Hij vermorzelt de geweldigen, dat men het niet doorzoeken kan, en stelt anderen in hun plaats.
Job DutSVV 34:25  Daarom dat Hij hun werken kent, zo keert Hij hen des nachts om, en zij worden verbrijzeld.
Job DutSVV 34:26  Hij klopt hen samen als goddelozen, in een plaats, waar aanschouwers zijn;
Job DutSVV 34:27  Daarom dat zij van achter Hem afgeweken zijn, en geen Zijner wegen verstaan hebben;
Job DutSVV 34:28  Opdat Hij op hem het geroep des armen brenge, en het geroep der ellendigen verhore.
Job DutSVV 34:29  Als Hij stilt, wie zal dan beroeren? Als Hij het aangezicht verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen, zowel voor een volk, als voor een mens alleen?
Job DutSVV 34:30  Opdat de huichelachtige mens niet meer regere, en geen strikken des volks zijn.
Job DutSVV 34:31  Zekerlijk heeft hij tot God gezegd: Ik heb Uw straf verdragen, ik zal het niet verderven.
Job DutSVV 34:32  Behalve wat ik zie, leer Gij mij; heb ik onrecht gewrocht, ik zal het niet meer doen.
Job DutSVV 34:33  Zal het van u zijn, hoe Hij iets vergelden zal, dewijl gij Hem versmaadt? Zoudt gij dan verkiezen, en niet ik? Wat weet gij dan? Spreek.
Job DutSVV 34:34  De lieden van verstand zullen met mij zeggen, en een wijs man zal naar mij horen;
Job DutSVV 34:35  Dat Job niet met wetenschap gesproken heeft, en zijn woorden niet met kloek verstand geweest zijn.
Job DutSVV 34:36  Mijn Vader, laat Job beproefd worden tot het einde toe, om zijner antwoorden wil onder de ongerechtige lieden.
Job DutSVV 34:37  Want tot zijn zonde zou hij nog overtreding bijvoegen; hij zou onder ons in de handen klappen, en hij zou zijn redenen vermenigvuldigen tegen God.