Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
II MACCABEES
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Prev Up Next Toggle notes
Chapter 11
II M DutSVVA 11:1  En een zeer weinig tijds daarna, Lysias, des konings hofmeester en bloedverwant, en die over de zaken des konings gesteld was, zich zeer ontevreden houdende over hetgeen geschied was,
II M DutSVVA 11:2  En vergaderd hebbende omtrent tachtigduizend man voetvolk, en de ganse ruiterij, trok op tegen de Joden, voorgenomen hebbende de stad te maken tot een woonplaats der heidenen;
II M DutSVVA 11:3  En de tempel tot geldgewin te gebruiken, gelijk de andere tempels der heidenen, en het hogepriesterschap alle jaren voor geld te verkopen,
II M DutSVVA 11:4  Geenszins overleggende de macht Gods, maar hoogmoedig zijnde op zijn vele duizenden te voet, en duizenden te paard, en de tachtig olifanten,
II M DutSVVA 11:5  Kwam in Judea, en genaakte Bethsura, zijnde een vaste plaats, gelegen van Jeruzalem omtrent vijf stadiën en hij benauwde het.
II M DutSVVA 11:6  En als die met Makkabeüs waren verstonden, dat hij hun sterkten belegerd had, zo baden zij en de scharen, met kermen en tranen de Here, dat hij een goede engel wilde zenden tot behoud van Israël.
II M DutSVVA 11:7  En Makkabeüs zelf nam eerst de wapenen op, en vermaande de anderen, dat zij met hem zich in gevaar wilden begeven, om hun broeders te hulp te komen.
II M DutSVVA 11:8  En zij deden gezamenlijk een kloekmoedige aanval; en als zij nog bij Jeruzalem waren, is hun een te paard zittende verschenen, die hun voorreed, in witte kleding, en zijn gouden wapenrusting schuddende.
II M DutSVVA 11:9  En allen prezen de barmhartige God eendrachtig, en werden in hun zielen zeer gesterkt, bereid zijnde niet alleen de mensen, maar ook de allerwildste dieren, en ijzeren muren te doorsteken.
II M DutSVVA 11:10  En zij trokken in slagorde, hebbende een uit de hemel, die hen zou helpen vechten, daar God zich over hen ontfermde.
II M DutSVVA 11:11  En als leeuwen op hun vijanden aanvallende, hieuwen zij daarvan terneder elfduizend voetknechten, en duizendenzeshonderd ruiters;
II M DutSVVA 11:12  En al de anderen dwongen zij te vluchten, en velen van hen gewond zijnde ontkwamen naakt, en Lysias, zelf met schande vluchtende, ontkwam het ook.
II M DutSVVA 11:13  En daar hij niet dwaas was, bij zichzelf overleggende de nederlaag die hem geschied was, en verstaande dat de Hebreeën onoverwinnelijk waren, overmits de alvermogende God met hen streed, zo zond hij aan hen,
II M DutSVVA 11:14  En verzekerde hun, dat hij op alle billijke voorwaarden met hen wilde handelen, en dat hij daarom ook de koning zou bewegen, ja noodzaken hun vriend te worden.
II M DutSVVA 11:15  Makkabeüs nu, zorgdragende voor hetgeen oorbaar was, stond toe al hetgeen dat Lysias verzocht, want al wat Makkabeüs aan Lysias bij geschrift had overgegeven voor de Joden, dat stond de koning toe.
II M DutSVVA 11:16  Want de brieven van Lysias aan de Joden geschreven, waren van deze inhoud: Lysias wenst het Joodse volk voorspoed.
II M DutSVVA 11:17  Johannes en Absalom, die door u afgezonden zijn, als zij de ondergeschreven antwoorden overgegeven hadden, hebben verzocht dat wij zouden inwilligen hetgeen daarin te kennen gegeven wordt.
II M DutSVVA 11:18  Zo heb ik dan al hetgeen, dat aan de koning moest gebracht worden, hem verklaard, die al wat behoorlijk was toegestaan heeft.
II M DutSVVA 11:19  Daarom, indien gij behouden zult de goedgunstigheid tot onze zaken, zo zal ik ook voortaan trachten om een oorzaak te zijn van uw welvaren.
II M DutSVVA 11:20  Doch van deze dingen in het bijzonder heb ik last gegeven zo aan deze, als aan mijn afgezondenen, om ulieden het te verklaren.
II M DutSVVA 11:21  Vaart wel in het honderdachtenveertigste jaar, de vierentwintigste dag der maand van Jupiter Corinthius.
II M DutSVVA 11:22  En de brief van de koning was van deze inhoud: De koning Antiochus wenst zijn broeder Lysias voorspoed.
II M DutSVVA 11:23  Nadat onze vader tot de goden opgenomen is, wij willende dat degenen, die in ons koninkrijk zijn, buiten alle beroerten hun eigen zaken mogen verzorgen;
II M DutSVVA 11:24  Gehoord hebbende, dat de Joden niet tevreden zijn met de verandering van mijn vader, waardoor bij hen wilde brengen tot de Griekse wijze van godsdienst, maar dat zij hun eigen wijze liever willen volgen, en daarom verzoeken dat hun toegelaten worde hun eigen wetten te mogen volgen;
II M DutSVVA 11:25  Zo is het, dat wij goedgevonden hebben dat dit volk ook buiten de beroerte zal zijn, en bevelen, dat hun de tempel zal worden wedergegeven, en dat zij voortaan wandelen mogen naar de gebruiken hunner voorouders.
II M DutSVVA 11:26  Gij zult dan weldoen, dat gij tot ben zendt, hun gevende de rechterhand, opdat zij ons goedvinden wetende, goedsmoeds mogen zijn, en met vreugde hun eigen dingen mogen verrichten.
II M DutSVVA 11:27  En de zendbrief van de koning aan het Joodse volk was dusdanig: De koning Antiochus wenst de raad der Joden, en al de andere Joden, voorspoed.
II M DutSVVA 11:28  Zo gij welvarende zijt, dat zal zijn gelijk wij willen; wij zijn in goede gezondheid.
II M DutSVVA 11:29  Menelaüs heeft ons verklaard, dat gij begeert, wedergekomen zijnde, uw eigen zaken te plegen.
II M DutSVVA 11:30  Degenen dan, die tot ons afgekomen zijn tot de dertigste dag der maand van Xanthicus, zal de rechterhand gegeven worden met alle verzekerdheid.
II M DutSVVA 11:31  Dat de Joden gebruiken mogen hun eigen spijzen en wetten, gelijk als van tevoren, en dat niemand hunner op enigerlei wijze moeite zal aangedaan worden, om van hetgeen onvoorzichtig zou mogen gedaan zijn.
II M DutSVVA 11:32  Ik heb ook Menelaüs aan u gezonden, om u te vertroosten.
II M DutSVVA 11:33  Vaartwel. De vijftiende dag der maand van Xanthicus, in het jaar honderdachtenveertig.
II M DutSVVA 11:34  De Romeinen hebben ook een zendbrief aan hen geschreven, van deze inhoud: Quintus Memmius, en Titus Manlius, gezanten der Romeinen, wensen het Joodse volk voorspoed.
II M DutSVVA 11:35  Hetgeen Lysias, de bloedvriend des konings, u toegestaan heeft, dat vinden wij ook goed.
II M DutSVVA 11:36  Doch aangaande hetgeen hij goedgevonden heeft tot de koning te brengen, zendt terstond iemand die daarover mag handelen, opdat wij mogen verklaring doen van hetgeen u dienstig is. Want wij trekken naar Antiochië.
II M DutSVVA 11:37  Daarom spoedt u, en zendt enigen, opdat wij ook mogen weten hoe gij gezind zijt.
II M DutSVVA 11:38  Vaart wel. De vijftiende dag der maand Xanthicus, in het jaar honderdachtenveertig.