PROVERBS
Chapter 31
Prov | DutSVV | 31:4 | Het komt den koningen niet toe, o Lemuel! het komt den koningen niet toe wijn te drinken, en den prinsen, sterken drank te begeren; | |
Prov | DutSVV | 31:5 | Opdat hij niet drinke, en het gezette vergete, en de rechtzaak van alle verdrukten verandere. | |
Prov | DutSVV | 31:6 | Geeft sterken drank dengene, die verloren gaat, en wijn dengenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn; | |
Prov | DutSVV | 31:10 | Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen. | |
Prov | DutSVV | 31:15 | Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. | |
Prov | DutSVV | 31:16 | Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. | |
Prov | DutSVV | 31:18 | Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. | |
Prov | DutSVV | 31:19 | Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. | |
Prov | DutSVV | 31:20 | Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. | |
Prov | DutSVV | 31:21 | Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. | |
Prov | DutSVV | 31:24 | Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. | |
Prov | DutSVV | 31:25 | Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. | |
Prov | DutSVV | 31:26 | Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. | |
Prov | DutSVV | 31:27 | Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. | |
Prov | DutSVV | 31:28 | Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: | |
Prov | DutSVV | 31:29 | Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. | |
Prov | DutSVV | 31:30 | Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden. | |