SIRACH
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
Chapter 21
Sira | DutSVVA | 21:2 | Vlied voor de zonde gelijk voor een slang, want indien gij tot haar naakt, zo zal zij u steken. | |
Sira | DutSVVA | 21:4 | Alle ongerechtigheid is gelijk een tweesnijdend zwaard, en geen genezing is er voor haar wonde. | |
Sira | DutSVVA | 21:5 | Slagen en smaadheid verwoesten rijkdom; zo zal het huis der hovaardigen verwoest worden. | |
Sira | DutSVVA | 21:6 | De smeking van de arme gaat uit de mond tot aan zijn oren, en zijn oordeel komt haastig. | |
Sira | DutSVVA | 21:7 | Wie bestraffing haat, die staat in de voetstappen van de zondaar, en wie de Here vreest, die bekeert zich van harte. | |
Sira | DutSVVA | 21:8 | Wie machtig is met de tong, die is van verre bekend, maar een verstandige merkt wel wanneer hij struikelt. | |
Sira | DutSVVA | 21:9 | Wie zijn huis met geld van andere lieden bouwt, die is gelijk een die voor zichzelf stenen vergadert tot een tombe op zijn graf. | |
Sira | DutSVVA | 21:10 | De vergadering der goddelozen is gelijk werk dat bijeen vergaderd is, en haar voleinding is een vlam vuurs tot verderf. | |
Sira | DutSVVA | 21:11 | De weg van de zondaar is van stenen geëffend, doch aan het uiterste daarvan is de gracht der hel. | |
Sira | DutSVVA | 21:14 | Wie niet kloek is, die zal niet onderwezen worden, hoewel er een kloekheid is die bitterheid vermeerdert. | |
Sira | DutSVVA | 21:15 | De kennis van een wijze zal vermeerderd worden als een watervloed, en zijn raad gelijk een zuivere fontein des levens. | |
Sira | DutSVVA | 21:16 | Het binnenste van de dwaas is gelijk een gebroken vat, het zal geen kennis vatten, zo lang hij leeft. | |
Sira | DutSVVA | 21:17 | Indien de verstandige een wijs woord hoort, zo prijst hij dat, en doet daar nog toe. | |
Sira | DutSVVA | 21:18 | Heeft het een onverstandige gehoord, zo mishaagt het hem, enhij werpt het achter zijn rug. | |
Sira | DutSVVA | 21:19 | De vertelling van een dwaas is gelijk een last op de weg, maar op de lippen van de verstandige wordt aangenaamheid gevonden. | |
Sira | DutSVVA | 21:20 | De mond van de voorzichtige wordt in de gemeente gezocht, en elkeen overdenkt zijn woorden in zijn hart. | |
Sira | DutSVVA | 21:21 | Gelijk een huis dat vergaan is, zo is de vrijheid van de dwaas, en de kennis van de onverstandige niets anders dan woorden, die men niet onderzoeken kan. | |
Sira | DutSVVA | 21:22 | De tucht is de onwetende als boeien aan de voeten, en als duimijzers aan de rechterhand. | |
Sira | DutSVVA | 21:23 | Een dwaas verheft zijn stem in het lachen, maar een kloek man zal nauwelijks stilletjes lachen. | |
Sira | DutSVVA | 21:24 | De tucht is de voorzichtige man gelijk een gulden versiersel, en gelijk een armband aan de rechterarm. | |
Sira | DutSVVA | 21:25 | De voet van de dwaas is haastig tot een huis in te gaan, maar een mens, die veel ervaren heeft, wordt daarvan beschaamd. | |
Sira | DutSVVA | 21:26 | De onwijze zal over de deur in het huis kijken, maar een man die wel opgevoed is, zal buiten blijven staan. | |
Sira | DutSVVA | 21:27 | Het is een ongeschiktheid des mensen te luisteren aan de deur, maar een voorzichtige bezwaart zich over deze on eer. | |
Sira | DutSVVA | 21:28 | De lippen der veelsprekers verhalen dingen die hun niet aangaan, maar de woorden der voorzichtigen zijn op de waag gewogen. [21:29] Het hart der dwazen is in hun mond, maar de mond der wijzen is in hun hart. [21:31] Wanneer een goddeloze de Satan vervloekt, zo vervloekt hij zijn eigen ziel. [21:31] Een oorblazer besmet zijn eigen ziel, en waar hij ook zou mogen gaan wonen, daar zal hij gehaat worden. | |