SIRACH
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
Chapter 29
Sira | DutSVVA | 29:1 | Wie barmhartigheid oefent, die leent zijn naaste en wie hem sterkt met zijn hand, die houdt de geboden. | |
Sira | DutSVVA | 29:2 | Leen uw naaste in de tijd zijner behoefte, en wederom, geef het uw naaste weder te zijner tijd. | |
Sira | DutSVVA | 29:3 | Bevestig uw woord en zijt hem getrouw en gij zult hem te allen tijde uw behoefte vinden. | |
Sira | DutSVVA | 29:4 | Velen menen dat het geleende als gevonden is, en doen de genen moeite aan, die hen geholpen hebben. | |
Sira | DutSVVA | 29:5 | Zolang als hij ontvangt, kust hij zijn naastens handen, en om des naasten geld vernedert hij zijn stem. | |
Sira | DutSVVA | 29:6 | Maar wanneer hij het behoort weder te geven, dan stelt hij de tijd uit, en geeft reden van zijn zorgeloosheid en wijt het de tijd. | |
Sira | DutSVVA | 29:7 | En indien hij het vermag te geven, zo zal hij nauwelijks de helft brengen, en zal het rekenen als gevonden. | |
Sira | DutSVVA | 29:8 | Maar indien niet, zo berooft hij hem van zijn geld, en maakt hem tot een vijand zonder oorzaak. | |
Sira | DutSVVA | 29:10 | Velen dan vanwege zulke boosheid, wenden zich van de mens af, en vrezen dat zij van het hunne mochten beroofd worden. | |
Sira | DutSVVA | 29:11 | Evenwel in de vernedering uws naasten zijt lankmoedig, en stel hem niet uit met uw aalmoes. | |
Sira | DutSVVA | 29:13 | Verlies uw geld om uws vriends en broeders wil, en verberg dat niet onder een steen tot verderfenis. | |
Sira | DutSVVA | 29:14 | Leg uw schat naar de geboden des Allerhoogsten, en hij zal u voordeliger zijn dan goud. | |
Sira | DutSVVA | 29:16 | Zij zal meer dan een sterk schild, en meer dan een harde spies, tegen uw vijand voor u strijden. | |
Sira | DutSVVA | 29:17 | Een goed man zal voor zijn naaste borg worden, maar die de schaamte verloren heeft, zal hem verlaten. | |
Sira | DutSVVA | 29:18 | Vergeet de weldaden niet van hen, die voor u borg geworden is, want hij heeft zijn ziel voor u gesteld. | |
Sira | DutSVVA | 29:20 | De zondaar, wanneer men voor hem borg geworden is, zal vlieden, en een onnut mens zal in zijn. gedachten verlaten degene, die hem verlost heeft. | |
Sira | DutSVVA | 29:21 | Borgschap heeft er velen verdorven, die welgesteld waren, en heeft hen bewogen gelijk een golf der zee. | |
Sira | DutSVVA | 29:22 | Machtige mannen heeft zij doen verhuizen, die onder vreemde volken zijn gaan dwalen. | |
Sira | DutSVVA | 29:23 | Een zondaar overtredende de geboden des Heren zal in borgschap vervallen, en die aanneming van zware werken najaagt, zal in het gericht vallen. | |
Sira | DutSVVA | 29:25 | Het voornaamste van het leven des mensen is water en brood en een kleed, en een huis dat bedekt hetgeen niet wel voegt. | |
Sira | DutSVVA | 29:26 | Het leven des armen onder een deksel van planken, is beter dan heerlijke spijs onder de vreemden. [29:27] Heb een welbehagen zo wel aan het kleine als aan het grote, opdat gij niet hoort het verwijt van uw huis. | |
Sira | DutSVVA | 29:27 | [29:28] Het is een ellendig leven uit het ene huis in het andere te vertrekken, want waar gij bij wonen zult, daar zult gij de mond niet durven opendoen. [28:29] Gij zult gasten hebben en te drinken geven de ondankbaren, en nog daartoe bittere woorden horen. | |
Sira | DutSVVA | 29:28 | [29:30] Namelijk, inwoner ga heen, bereid de tafel, en zo gij wat hebt, spijs mij. [28:31] Ga uit, inwoner, van dat heerlijk aangezicht, ik heb het huis nodig, mijn broeder is bij mij geherbergd. [28:32] Deze dingen zijn zwaar voor een die verstand heeft. De bestraffing vanwege het huis, en het verwijt van die hem geleend heeft. | |