SIRACH
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
Chapter 14
Sira | NlCanisi | 14:1 | Gelukkig de mens dus, wiens mond hem niet aanklaagt, En wiens hart geen beschuldiging tegen hem uit; | |
Sira | NlCanisi | 14:2 | Gelukkig de mens, wiens geweten geen verwijten doet, Want zijn hoop zal nimmer vergaan! | |
Sira | NlCanisi | 14:4 | Wie zich zelf te kort doet, spaart voor anderen, En vreemden genieten van zijn goed. | |
Sira | NlCanisi | 14:5 | Wie zichzelf niets gunt, is voor niemand goed; Maar ook zelf geniet hij niet van zijn bezit. | |
Sira | NlCanisi | 14:6 | Wie slecht is voor zichzelf, geen slechter dan hij; Maar hij wordt ook beloond voor zijn slechtheid! | |
Sira | NlCanisi | 14:8 | Slecht is de mens met hebzuchtige blik; Hij wendt het gelaat af en bekommert zich om niemand, | |
Sira | NlCanisi | 14:9 | Het oog van den vrek heeft aan zijn bezit niet genoeg, En het afgunstig oog mergelt hem uit. | |
Sira | NlCanisi | 14:10 | Het gierig oog ziet uit naar spijzen, Want niets staat er op zijn tafel; Maar een goed mens heeft spijs genoeg, Zelfs uit een droge bron stroomt water op tafel. | |
Sira | NlCanisi | 14:11 | Mijn zoon, zo ge wat hebt, doe uzelf dan te goed, En geniet ervan naar vermogen; | |
Sira | NlCanisi | 14:12 | Denk er aan, dat de dood niet draalt, Dat de tijd, die u rest, u niet wordt gemeld. | |
Sira | NlCanisi | 14:14 | Maar ontzeg ook uzelf geen gelukkige dag, Laat uw deel van het genot u niet ontsnappen. | |
Sira | NlCanisi | 14:15 | Moet ge niet uw bezit aan anderen achterlaten; Zullen zij uw vermogen niet verdelen door het lot? | |
Sira | NlCanisi | 14:16 | Geef dus uw naaste, en vertroetel uzelf, Want in het dodenrijk is geen vreugde meer te vinden; | |
Sira | NlCanisi | 14:17 | Alle vlees wordt oud als een kleed, Want van ouds luidt de wet: Het moet sterven! | |
Sira | NlCanisi | 14:18 | Zoals de bloesem ontspruit aan de groene boom, En het ene verwelkt, als het andere ontluikt, Zo ook het geslacht van vlees en bloed: Het ene sterft uit, het andere komt op; | |
Sira | NlCanisi | 14:19 | Al zijn werken zullen vergaan, Want het werk van zijn handen komt achter hem aan. | |
Sira | NlCanisi | 14:20 | Vierde reeks. De wijsheid en de zonde der mensen. Inleiding. De vruchten der wijsheid. Gelukkig de mens, die bedacht is op wijsheid, En naarstig zich toelegt op inzicht; | |
Sira | NlCanisi | 14:21 | Die zijn hart er op zet, haar wegen te kennen, En inzicht te krijgen in haar geheimen; | |
Sira | NlCanisi | 14:24 | Die rond haar huis zijn verblijfplaats zoekt, En zijn tentpin in haar muren drijft; | |