JOB
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
Chapter 17
Job | NlCanisi | 17:2 | Ben ik niet het mikpunt van spot, Verkwijnt niet mijn oog door de bittere verwijten? | |
Job | NlCanisi | 17:4 | Want hùn hart hebt Gij voor inzicht gesloten, En daarom steken zij de hand niet uit; | |
Job | NlCanisi | 17:5 | Men beklaagt het lot van zijn vrienden Terwijl de ogen versmachten van de eigen kinderen; | |
Job | NlCanisi | 17:6 | Men heeft mij tot spreekwoord gemaakt bij de mensen, Ik ben een, wien men in het aangezicht spuwt! | |
Job | NlCanisi | 17:9 | Moet de rechtvaardige toch zijn weg maar bewandelen, Wie rein van handen is, zijn kracht nog verdubbelen? | |
Job | NlCanisi | 17:13 | Kan ik nog hopen? Het dodenrijk is mijn huis, In de duisternis heb ik mijn leger gespreid; | |
Job | NlCanisi | 17:14 | Tot het graf geroepen: Gij zijt mijn vader, Tot de wormen: Gij zijt mijn moeder en zusters! | |