JOB
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
Chapter 38
Job | NlCanisi | 38:5 | Wie heeft haar grootte bepaald: gij weet het zo goed; Wie het meetsnoer over haar gespannen? | |
Job | NlCanisi | 38:8 | Wie heeft de zee achter deuren gesloten, Toen zij bruisend uit de moederschoot kwam; | |
Job | NlCanisi | 38:11 | Toen Ik sprak: Ge komt tot hier en niet verder, Hier wordt de trots van uw golven gebroken! | |
Job | NlCanisi | 38:16 | Zijt ge doorgedrongen tot de bronnen der zee, Hebt ge de bodem van de Oceaan bewandeld; | |
Job | NlCanisi | 38:19 | Waar is de weg naar de woning van het licht, En waar heeft de duisternis haar verblijf, | |
Job | NlCanisi | 38:21 | Ge weet het toch, want toen werdt ge geboren, Het getal van uw jaren is immers zo groot! | |
Job | NlCanisi | 38:22 | Zijt ge doorgedrongen tot de schuren der sneeuw, Hebt ge de opslagplaatsen van de hagel aanschouwd, | |
Job | NlCanisi | 38:23 | Die Ik heb opgespaard voor de tijd van benauwing, Voor de dag van aanval en strijd? | |
Job | NlCanisi | 38:24 | Waar is de weg, waar de kou zich verspreidt, Waar de oostenwind over de aarde giert? | |
Job | NlCanisi | 38:27 | Om woestijn en wildernis te verzadigen, Uit de dorre grond het gras te doen spruiten? | |
Job | NlCanisi | 38:29 | Uit wiens schoot is het ijs te voorschijn gekomen, Wie heeft het rijp in de lucht gebaard? | |
Job | NlCanisi | 38:32 | Kunt gij de maan op tijd naar buiten doen treden, Leidt gij de Beer met zijn jongen? | |