JOB
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
Chapter 29
Job | NlCanisi | 29:3 | Toen Hij zijn lamp boven mijn hoofd liet stralen, En ik bij zijn licht door de duisternis ging; | |
Job | NlCanisi | 29:6 | Toen mijn voeten zich baadden in boter, De rots, waar ik stond, beken olie liet stromen; | |
Job | NlCanisi | 29:8 | Trokken de jongemannen zich terug, zodra ze mij zagen, Rezen de grijsaards op en bleven staan, | |
Job | NlCanisi | 29:11 | Toen het oor, dat het hoorde, mij gelukkig prees En het oog, dat het zag, mij bijval schonk! | |
Job | NlCanisi | 29:12 | Want ik hielp den arme, die om bijstand riep, Den wees, die geen helper meer had; | |
Job | NlCanisi | 29:14 | Rechtschapenheid trok ik aan als een kleed, Mijn gerechtigheid als een mantel en kroon. | |
Job | NlCanisi | 29:18 | Ik dacht bij mijzelf: Oud zal ik sterven Mijn dagen zullen talrijk zijn als het zand; | |
Job | NlCanisi | 29:22 | Had ik uitgesproken, dan nam niemand het woord, Maar mijn rede druppelde op hen neer. | |
Job | NlCanisi | 29:24 | Lachte ik hun toe, ze durfden het niet geloven, En vingen het stralen van mijn aangezicht op. | |