JOB
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
Chapter 14
Job | NlCanisi | 14:2 | Hij ontluikt en verwelkt als een bloem, Vliedt heen als een schaduw, en houdt geen stand: | |
Job | NlCanisi | 14:5 | Maarwanneer dus zijn dagen zijn vastgesteld, Het getal zijner maanden door U is bepaald, Gij hem zijn grens hebt gesteld, die hij niet overschrijdt: | |
Job | NlCanisi | 14:6 | Wend dan uw blik van Hem af, en laat hem met rust, Tot hij zijn dagtaak als een huurling volbracht heeft! | |
Job | NlCanisi | 14:7 | Ja, voor een boom is er hoop, als hij wordt omgehakt: Hij loopt weer uit, en zijn loten houden niet op. | |
Job | NlCanisi | 14:9 | Hij bot weer uit, zodra hij het water maar ruikt, Schiet takken als een jonge plant. | |
Job | NlCanisi | 14:10 | Maar sterft een mens, ontzield blijft hij liggen Geeft hij de geest, hij is er niet meer. | |
Job | NlCanisi | 14:12 | Zo legt de mens zich neer, en staat niet meer op En wordt niet wakker uit zijn slaap. 14:12b Zolang de hemel bestaat, ontwaken zij niet! | |
Job | NlCanisi | 14:13 | Ach, als Gij mij in het dodenrijk mocht verschuilen, Mij verbergen, tot uw toorn is bedaard, Mij een tijdstip bepalen, en dan aan mij denken, | |
Job | NlCanisi | 14:14 | Den mens na zijn dood deedt herleven: Dan zou ik al de dagen van mijn harde dienst blijven wachten, Tot mijn aflossing komt! | |
Job | NlCanisi | 14:15 | Hoe zou ik dan antwoorden, als Gij riept Als Gij het werk uwer handen verlangend kwaamt zoeken! | |
Job | NlCanisi | 14:16 | Terwijl Gij thans mijn schreden telt, Zoudt Gij niet langer op mijn zonden meer loeren, | |
Job | NlCanisi | 14:19 | Het water de stenen uitholt, Een stortregen de aardbodem wegspoelt: Zo slaat Gij de hoop der mensen de bodem in, | |
Job | NlCanisi | 14:20 | Gij slaat hem neer, hij gaat heen voor altijd; Gij verbleekt zijn gelaat, en zendt hem weg. | |
Job | NlCanisi | 14:21 | Zijn zonen mogen worden geëerd: hij ziet het niet; Tot schande komen: hij bemerkt het niet. | |