JOB
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
Chapter 37
Job | NlCanisi | 37:4 | Zijn stem gromt achter Hem aan, Hij dondert met zijn machtige kreet; Hij houdt de bliksem niet terug, Wanneer zijn stem zich laat horen. | |
Job | NlCanisi | 37:12 | Ze zweven naar alle kanten rond, En gaan, zoals Hij het beschikt, Om te volbrengen, wat Hij hun gebiedt, Op de oppervlakte der aarde: | |
Job | NlCanisi | 37:16 | Begrijpt ge iets van het zweven der wolken, Van de wonderwerken van den Alwetende? | |
Job | NlCanisi | 37:18 | Kunt gij, evenals Hij, het zwerk tot een uitspansel strijken, Vast als een spiegel van gegoten metaal? | |
Job | NlCanisi | 37:19 | Laat mij weten, wat wij Hem zullen zeggen, Wij, die door de duisternis hulpeloos staan! | |
Job | NlCanisi | 37:21 | Neen, thans aanschouwt men geen licht, Het is door de wolken verduisterd; Maar een wind steekt op, en bezemt ze weg: | |
Job | NlCanisi | 37:22 | En uit het Noorden breekt de goudglans door! God is van ontzagwekkende luister omringd: | |
Job | NlCanisi | 37:23 | Wij dringen dus niet tot den Almachtige door! Hij is groot in kracht en gerechtigheid; Hij is de Heer van het recht, die nimmer verdrukt! | |