JOB
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
Chapter 19
Job | NlCanisi | 19:5 | Gij mist het recht, een grote mond tegen mij op te zetten, Mijn schande mij te verwijten! | |
Job | NlCanisi | 19:7 | Zie, ik roep: "Geweld!" maar vind geen verhoring, Ik roep om hulp: mij geschiedt geen recht! | |
Job | NlCanisi | 19:8 | Hij heeft mijn weg versperd: ik kan niet voorbij, En duisternis op mijn paden gelegd; | |
Job | NlCanisi | 19:10 | Hij heeft mij van alle kant ondermijnd: en daar ga ik heen; Mijn hoop ontworteld als een boom, | |
Job | NlCanisi | 19:12 | Als één man rukken zijn benden aan, En banen hun weg naar mij heen; Ze legeren zich rond mijn tent, Ze zijn zonder genade! | |
Job | NlCanisi | 19:21 | Erbarming, erbarming: gij tenminste, mijn vrienden, Want de hand van God heeft mij geraakt; | |
Job | NlCanisi | 19:26 | Dat ik mij zal oprichten achter mijn huid, En van mijn vlees uit, God zal aanschouwen! | |
Job | NlCanisi | 19:27 | Ja, ik zal Hem aanschouwen, Mijn ogen zullen Hem zien, maar niet meer als vijand; Mijn nieren smachten in mijn schoot, | |
Job | NlCanisi | 19:28 | En wanneer gij dan zegt: Hoe vervolgen we hem, Welk voorwendsel zullen we tegen hem vinden; | |