JOB
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
Chapter 4
Job | NlCanisi | 4:2 | Zullen wij het woord tot u richten, tot u, zo verslagen? Maar wie zou zijn woorden kunnen bedwingen? | |
Job | NlCanisi | 4:4 | Uw woorden hebben struikelenden opgericht, Knikkende knieën hebt ge spierkracht verleend: | |
Job | NlCanisi | 4:7 | Denk eens na: wie kwam ooit onschuldig om, Of waar ter wereld werden rechtvaardigen verdelgd? | |
Job | NlCanisi | 4:10 | Het gebrul van den leeuw en het gehuil van den luipaard verstomt. De tanden der leeuwenwelpen worden stuk gebroken; | |
Job | NlCanisi | 4:11 | De leeuwin komt om bij gebrek aan prooi, De jongen van de leeuwinnen worden uiteen gejaagd! | |
Job | NlCanisi | 4:12 | Eens drong een woord in het diepste geheim tot mij door En mijn oor ving er het gefluister van op. | |
Job | NlCanisi | 4:13 | Het was in een nachtgezicht, uit dromen geboren, Wanneer een diepe slaap de mensen bevangt: | |
Job | NlCanisi | 4:16 | Daar stond er één voor mij, Wiens gelaat ik niet kon herkennen; Een gestalte zweefde voor mijn oog, En ik hoorde het fluisteren van een stem: | |
Job | NlCanisi | 4:18 | Zie, zelfs op zijn dienaars kan Hij niet bouwen, Zelfs in zijn engelen ontdekt Hij gebreken. | |
Job | NlCanisi | 4:19 | Hoeveel te meer in hen, die lemen hutten bewonen, Wier fundament in het stof is gelegd, En die als motten worden doodgetrapt, | |
Job | NlCanisi | 4:20 | Van ‘s morgens tot ‘s avonds te pletter gedrukt; Die zonder dat men er acht op slaat, Voor eeuwig vergaan; | |