JOB
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
Chapter 18
Job | NlCanisi | 18:2 | Wanneer maakt gij eindelijk eens een eind aan uw praten, Wordt gij verstandig, en laat ons aan het woord; | |
Job | NlCanisi | 18:4 | Gij, die in uw woede uzelf verscheurt: Zou om uwentwil de aarde worden ontvolkt, Een rots van haar plaats verwijderd, Een berg van zijn grondslag gerukt? | |
Job | NlCanisi | 18:5 | Waarachtig, het licht van den boze dooft uit, De vlam van zijn vuur blijft niet schijnen; | |
Job | NlCanisi | 18:8 | Want door zijn eigen voeten wordt hij in het net gedreven, En wandelt hij over de mazen. | |
Job | NlCanisi | 18:13 | Zijn huid wordt door ziekte verteerd, De eersteling van de dood slokt zijn leden op. | |
Job | NlCanisi | 18:14 | Hij wordt uit zijn tent gerukt, waar hij zich veilig waande, En zij sleept hem naar den vorst der verschrikking | |
Job | NlCanisi | 18:15 | Zij woont in zijn tent, die hem niet langer behoort, En over zijn woning wordt zwavel gestrooid. | |
Job | NlCanisi | 18:19 | Hij heeft onder zijn volk geen kroost, geen geslacht, In zijn woonplaats geen, die hem rest. | |