SIRACH
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
Chapter 51
Sira | DutSVVA | 51:1 | Een Gebed van Jezus, de zoon van Sirach; IK zal u belijden Here, Koning, en ik zal u prijzen, o God, die mijn zaligmaker zijt. | |
Sira | DutSVVA | 51:2 | Ik belijd uw naam, dat gij mij een beschermer en helper geweest zijt, en hebt mijn lichaam uit de verderfenis verlost; | |
Sira | DutSVVA | 51:3 | En van de strik der lasterende tong; van de lippen dergenen die leugens oefenen; en tegen degenen die zich tegen mij stelden, zijt gij mij een helper geweest. | |
Sira | DutSVVA | 51:4 | Gij hebt mij verlost naar de menigte der barmhartigheid van uw naam, uit de tanden die bereid waren om mij te verslinden; | |
Sira | DutSVVA | 51:5 | Uit de hand dergenen die mijn ziel zochten; uit de vele verdrukkingen, die ik gehad heb; | |
Sira | DutSVVA | 51:6 | Van de verstikking des vuurs rondom; uit het midden des vuurs, dat ik niet verbrand ben; | |
Sira | DutSVVA | 51:7 | Uit de diepte des buiks, en van de onreine tong, van het leugenachtige woord, door de lastering bij de koning, en van een onrechtvaardige tong. | |
Sira | DutSVVA | 51:9 | Zij hadden mij van alle zijden omzet, en daar was geen helper; ik zag om naar bijstand der mensen, en daar was geen. | |
Sira | DutSVVA | 51:11 | Dat gij degenen die lijdzaam verbeiden uithelpt, en hen verlost uit de hand der vijanden. | |
Sira | DutSVVA | 51:12 | En heb van de aarde mijn ootmoedig gebed opgeheven, en gesmeekt om verlossing van de dood. | |
Sira | DutSVVA | 51:13 | Ik riep de Here de vader mijns Heren aan, dat hij mij niet wilde verlaten in de dag der verdrukking, ten tijde als ik geen hulp had tegen de hovaardigen. | |
Sira | DutSVVA | 51:14 | Ik zal uw naam prijzen zonder ophouden, en u lofzingen met dankzegging, en mijn smeking is verhoord geweest. | |
Sira | DutSVVA | 51:17 | Als ik nog jong was, eer dat ik dwaalde, heb ik de wijsheid openbaar gezocht door mijn gebed. | |
Sira | DutSVVA | 51:18 | Voor de tempel heb ik om haar gebeden, en tot het uiterste toe zal ik haar naarstig zoeken. | |
Sira | DutSVVA | 51:19 | Mijn hart is in haar verheugd geweest, gelijk over een druif die na het bloeisel rijp wordt. | |
Sira | DutSVVA | 51:24 | Want ik heb gedacht om haar in het werk te stellen, en te beijveren het goede, en zal geenszins te schande worden. [51:25] Mijn ziel heeft om haar zeer gestreden, en in mij honger verwekt hebbende, heb ik haar naarstig doorzocht. | |
Sira | DutSVVA | 51:25 | [51:26] Ik heb mijn handen uitgerekt tot de hoogte, en mijn onwetendheden van haar bemerkt. [51:27] Ik heb mijn ziel naar haar gericht, en in reiniging heb ik haar gevonden. | |
Sira | DutSVVA | 51:26 | [51:28] Ik heb van het begin af tot haar een hart gekregen, daarom zal ik niet verlaten worden. [51:29] Mijn hart is ontroerd geworden om haar te zoeken, daarom heb ik een goede bezitting verkregen. | |
Sira | DutSVVA | 51:27 | [51:30] De Here heeft mij een tong gegeven tot mijn loon, en met deze zal ik hem prijzen. [51:31] Gemaakt tot mij, gij die niet onderwezen zijt, en overnacht in het huis der onderwijzing. [51:32] Wat vertraagt gij? of wat zegt gij hiertoe? zo toch uw zielen zeer dorsten. | |
Sira | DutSVVA | 51:28 | [51:33] Ik heb mijn mond geopend en heb gesproken, koopt u wijsheid zonder geld. [51:34] Legt uw hals onder het juk, en uw ziel neme onderwijzing aan, zij is nabij om te vinden. | |
Sira | DutSVVA | 51:29 | [51:35] Ziet met uw ogen dat ik weinig moeite gehad heb, en heb voor mijzelf veel rust gevonden. [51:36] Weest deelachtig de onderwijzing met een groot getal gelds, en veel goud zult gij in haar bezitten. | |