SIRACH
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
Chapter 34
Sira | DutSVVA | 34:1 | De hoop van een onverstandige man is ijdel en leugenachtig, en dromen maken vleugelen voor de onwijze. | |
Sira | DutSVVA | 34:2 | Gelijk een die naar de schaduw grijpt, en de winden najaagt, zo is hij die de dromen gadeslaat. | |
Sira | DutSVVA | 34:3 | Wat men in de dromen ziet, is dit na dat, evenals de gelijkheid van het aangezicht tegen het aangezicht over. | |
Sira | DutSVVA | 34:4 | Van het onreine, wat zal daarvan gereinigd worden? en van de leugenaar, welke waarheid zal daarvan komen? | |
Sira | DutSVVA | 34:5 | Waarzeggerij en vogelgeschrei, en dromen zijn ijdele dingen, waarvan uw hart inbeeldingen krijgt, gelijk het hart ener vrouw die in barensnood is. | |
Sira | DutSVVA | 34:6 | Indien ze door de Allerhoogste u niet zijn toegezonden, om u te bezoeken, zo geef uw hart daartoe niet. | |
Sira | DutSVVA | 34:8 | Zonder leugen wordt de wet volbracht, en wijsheid is eens getrouwen monds volkomenheid. | |
Sira | DutSVVA | 34:9 | Een man, die gedwaald heeft, weet vele dingen, en die veel ervaren heeft, zal verstandige dingen verhalen. | |
Sira | DutSVVA | 34:10 | Die niet ervaren is, weet weinig, maar die gedwaald heeft, is meerder in schranderheid. | |
Sira | DutSVVA | 34:11 | Ik heb veel dingen gezien in mijn afdwaling, en het is mijn verstand, dat mijn rede gedaante geeft. | |
Sira | DutSVVA | 34:15 | Wie de Here vreest, die zal geen ding vrezen, en zal niet vervaard wezen, want hij is zijn hoop. | |
Sira | DutSVVA | 34:16 | Zalig is de ziel desgenen, die de Here vreest, aan wie houdt hij, en wie is zijn steunsel? | |
Sira | DutSVVA | 34:17 | De ogen des Heren zien op degenen die hem liefhebben; hij is hun een krachtig schild en sterk steunsel; een bescherming tegen de hitte, en een bescherming tegen de middag; een bewaring voor de aanstoot, en een hulp tegen de val. | |
Sira | DutSVVA | 34:19 | Die van onrechtvaardig goed offert, diens offerande is bespottelijk, en de gaven der goddelozen behagen God niet. | |
Sira | DutSVVA | 34:20 | De Allerhoogste heeft geen welbehagen aan de offeran den der goddelozen, en wordt over de zonde door menigte der slachtoffers niet verzoend. | |
Sira | DutSVVA | 34:21 | Hij slacht de zoon in tegenwoordigheid van zijn vader, die een slachtoffer toebrengt van het geld der armen. | |
Sira | DutSVVA | 34:22 | Het brood der behoeftigen is het leven der armen, wie hen daarvan berooft, is een doodslager. | |
Sira | DutSVVA | 34:27 | Als iemand is gewassen nadat hij een dode heeft aangeraakt, en die weder aanraakt, welke nuttigheid heeft hij van zijn wassing? | |