SIRACH
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
Chapter 16
Sira | NlCanisi | 16:1 | Verblijd u niet om de schoonheid van knapen, die niet deugen, En verheug u niet over goddeloze kinderen; | |
Sira | NlCanisi | 16:2 | Al gedijen ze ook, schep er geen vreugde in, Als zij de vreze des Heren niet hebben. | |
Sira | NlCanisi | 16:3 | Heb geen verwachtingen van hun leven, En stel geen vertrouwen in hun toekomst; Want één, die Gods wil doet, is meer waard dan duizend, Beter kinderloos sterven, dan veel slechte kinderen. | |
Sira | NlCanisi | 16:4 | Door één godvrezende blijft een stad bewoond; Maar door een geslacht van zondaars gaat ze te gronde. | |
Sira | NlCanisi | 16:5 | Meer dergelijke dingen hebben mijn ogen gezien, Nog sterker gevallen vernamen mijn oren: | |
Sira | NlCanisi | 16:6 | In de bende der bozen ontvlamde het vuur. In het goddeloze volk ontbrandde de toorn; | |
Sira | NlCanisi | 16:7 | Hij schonk geen vergiffenis aan de reuzen der oudheid, Die de wereld beroerden door hun kracht. | |
Sira | NlCanisi | 16:8 | De medeburgers van Lot heeft Hij niet gespaard, Toen zij Hem tartten door hun overmoed; | |
Sira | NlCanisi | 16:9 | Evenmin de volkeren, door de banvloek getroffen, Maar om hun zonden dreef Hij ze weg. | |
Sira | NlCanisi | 16:10 | Zo ook de zeshonderdduizend man voetvolk, Die werden verdelgd om de verstoktheid huns harten. | |
Sira | NlCanisi | 16:11 | Ja, al bleef er maar één hardnekkig, Wonder, als hij niet zou worden gestraft. Want bij Hem is erbarming, maar ook gramschap; Hij spaart en vergeeft, maar stort op de bozen zijn toorn. | |
Sira | NlCanisi | 16:12 | Zo groot zijn ontferming, zo groot ook zijn straffen; Hij oordeelt eenieder volgens zijn werken. | |
Sira | NlCanisi | 16:13 | De boze zal met zijn bezit niet ontkomen; Maar de hoop van de goeden zal Hij nimmer beschamen. | |
Sira | NlCanisi | 16:14 | Ieder, die gerechtigheid doet, zal worden beloond; Iedere mens ontvangt van Hem naar zijn werken. | |
Sira | NlCanisi | 16:17 | Denk niet: Ik ben voor God verborgen; Wie in den hoge denkt er aan mij? Onder zo'n grote massa word ik niet bemerkt; Wat ben ik onder zo vele mensen? | |
Sira | NlCanisi | 16:18 | Zie, hemel en hemel der hemelen, afgrond en aarde, Zij beven, als Hij er op neerziet; | |
Sira | NlCanisi | 16:19 | De grondslagen der bergen, de fundamenten der aarde, Zij sidderen, als Hij ze beschouwt. | |
Sira | NlCanisi | 16:21 | Als ik zondig, geen oog dat het ziet; Als ik lieg in het diepste geheim, wie weet het? | |
Sira | NlCanisi | 16:22 | Een goede daad, wie maakt ze bekend; Wat heb ik te hopen, al doe ik mijn plicht? | |
Sira | NlCanisi | 16:25 | Na diep gepeins zal ik mijn geest laten sprankelen, Met bescheidenheid mijn kennis verkonden. | |
Sira | NlCanisi | 16:26 | Toen God in den beginne zijn werken schiep, En volgens hun taak hun een plaats bereidde, | |
Sira | NlCanisi | 16:27 | Heeft Hij voor immer hun werk geordend, Voor altijd hun gebied vastgesteld. Ze worden niet hongerig en lijden geen dorst, En houden niet op met hun werk; | |