Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
I MACCABEES
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Prev Up Next Toggle notes
Chapter 14
I Ma NlCanisi 14:1  In het jaar 172 riep koning Demétrius zijn troepen bijeen, en trok naar Medië, om daar versterking te zoeken voor zijn strijd tegen Trúfon.
I Ma NlCanisi 14:2  Toen echter Arsakes, de koning van Perzië en Medië vernam, dat Demétrius in zijn gebied was doorgedrongen, zond hij een van zijn veldheren, om hem levend gevangen te nemen.
I Ma NlCanisi 14:3  Deze trok op, versloeg het leger van Demétrius, nam hem gevangen en bracht hem voor Arsakes, die hem in de kerker liet werpen.
I Ma NlCanisi 14:4  Al de dagen van Sjimon genoot het land van Juda rust; Want hij was bedacht op het heil van zijn volk. Zij verheugden zich over zijn macht, En over zijn roem al die tijd.
I Ma NlCanisi 14:5  Hij veroverde de haven van Jóppe, zijn hoogste roem, En opende een toegang voor de eilanden in zee;
I Ma NlCanisi 14:6  De grenzen van zijn volk breidde hij uit, En maakte zich meester van het land.
I Ma NlCanisi 14:7  Hij hield velen gevangen, Bedwong Gézer, Bet-Soer en de burcht: Hij verwijderde de ontering er uit, Zonder dat iemand hem weerstand bood.
I Ma NlCanisi 14:8  Men bebouwde zijn akker, En in vrede zijn land; De bodem bracht zijn gewassen voort, En de boom op het veld zijn vruchten.
I Ma NlCanisi 14:9  Grijsaards zaten langs de straten, En bespraken allen de welvaart; De jongemannen waren met glorie bekleed En met het krijgsgewaad.
I Ma NlCanisi 14:10  Hij voorzag de steden van voedsel, Rustte ze als vestingen uit, Zodat zijn naam met eer werd genoemd Tot aan de grenzen der aarde.
I Ma NlCanisi 14:11  Vrede bracht hij over het land, Israël juichte van vreugde.
I Ma NlCanisi 14:12  Iedereen zat onder zijn wijnstok en vijg, Niemand, die hen verontrustte.
I Ma NlCanisi 14:13  Er was in het land geen vijand meer over, De koningen waren machteloos in die dagen;
I Ma NlCanisi 14:14  Voor alle wankelmoedigen van zijn volk Was hij een stut. Vol ijver was hij voor de wet, En roeide alle afvalligen en boosdoeners uit;
I Ma NlCanisi 14:15  Hij was bezorgd voor de luister van het heiligdom, En vergrootte het getal der tempelvaten.
I Ma NlCanisi 14:16  Toen in Rome en Sparta het bericht was doorgedrongen, dat Jonatan was gestorven, was men daarover zeer bedroefd.
I Ma NlCanisi 14:17  Maar toen ze vernamen, dat zijn broer Sjimon in zijn plaats hogepriester was geworden en over het land en de steden regeerde
I Ma NlCanisi 14:18  schreven zij hem een brief op koperen platen, om de vriendschap en het bondgenootschap te vernieuwen, die zij met zijn broer Judas en Jonatan hadden gesloten.
I Ma NlCanisi 14:19  Dit schrijven werd in de volksvergadering te Jerusalem voorgelezen.
I Ma NlCanisi 14:20  Het afschrift van de brief, die de Spartanen zonden, luidt als volgt: De opperhoofden van Sparta en de stad, aan den hogepriester Sjimon, de oudsten, de priesters en het overige volk der Joden, hun broeders: heil!
I Ma NlCanisi 14:21  De gezanten, die gij naar ons volk hebt afgevaardigd, hebben ons ingelicht over uw roem en aanzien, en wij hebben ons over hun komst verheugd.
I Ma NlCanisi 14:22  De onderhandelingen hebben wij als volgt in de staatsbesluiten opgenomen: Noeménius, de zoon van Antiochus, en Antipater, de zoon van Jáson, zijn bij ons gekomen als gezanten der Joden, om de vriendschap met ons te vernieuwen.
I Ma NlCanisi 14:23  Het volk besloot, deze mannen eervol te ontvangen, en een afschrift van hun voorstellen in de staatsakten op te nemen, om het volk der Spartanen daaraan te herinneren. Een afschrift hiervan hebben zij den hogepriester Sjimon doen toekomen.
I Ma NlCanisi 14:24  Daarna zond Sjimon Noeménius naar Rome met een groot gouden schild ter waarde van duizend pond, om het bondgenootschap met hen te vernieuwen.
I Ma NlCanisi 14:25  Toen het volk dit alles vernam, riep het uit: Hoe kunnen wij Sjimon en zijn zonen onze dankbaarheid betuigen?
I Ma NlCanisi 14:26  Want hijzelf, zijn broers en het huis van zijn vader hebben zich als helden gedragen, hebben Israël van zijn vijanden verlost en het zijn vrijheid verzekerd. Daarom lieten zij op koperen platen een oorkonde opmaken, welke men aan een zuil op de berg Sion liet slaan.
I Ma NlCanisi 14:27  De oorkonde luidde aldus: Op de achttiende Eloel van het jaar 172, het derde jaar van Sjimon, hogepriester
I Ma NlCanisi 14:28  en vorst van Gods volk, hebben wij in een grote vergadering van priesters en volk, van volksleiders en oudsten des lands het volgende besluit genomen:
I Ma NlCanisi 14:29  In de talrijke oorlogen, die in ons land zijn uitgebroken, hebben Sjimon, de zoon van Mattatias en afstammeling van de zonen van Jojarib, alsmede zijn broeders hun leven veil gehad en weerstand geboden aan de vijanden van hun volk, om hun heiligdom en de wet te behouden. Daardoor hebben zij hun volk in hoog aanzien gebracht.
I Ma NlCanisi 14:30  Zodra Jonatan, die het volk bijeen had gebracht en hun hogepriester was geworden, bij zijn vaderen was verzameld
I Ma NlCanisi 14:31  besloten de vijanden, hun land binnen te vallen, om het te verwoesten en de hand te slaan aan hun heiligdom.
I Ma NlCanisi 14:32  Toen stond Sjimon op, en streed voor zijn volk! Een groot gedeelte van zijn persoonlijk vermogen offerde hij op, om het leger van zijn volk te bewapenen en te bezoldigen.
I Ma NlCanisi 14:33  Hij versterkte de steden van Judea; eveneens Bet-Soer aan de joodse grens, waar tevoren een vijandelijke krijgspost was geweest, en dat hij met joodse soldaten bezette.
I Ma NlCanisi 14:34  Ook versterkte hij de zeestad Jóppe; eveneens Gézer in het grensgebied van Asjdod, dat vroeger door den vijand bewoond was, en waar hij een joodse kolonie stichtte, die hij van alles voorzag, wat nodig was voor hun onderhoud.
I Ma NlCanisi 14:35  Toen het volk zag, hoe trouw Sjimon volhield, en hoe hij er naar streefde, het volk in aanzien te brengen, stelde men hem tot vorst en hogepriester aan, uit dankbaarheid voor wat hij gedaan had, voor zijn gerechtigheid en trouw, aan zijn volk bewezen, en voor zijn streven, zijn volk in ieder opzicht te verheffen.
I Ma NlCanisi 14:36  In die dagen is het door zijn toedoen gelukt de heidenen uit het land te verdrijven, heel bijzonder hen, die de Davidstad te Jerusalem tot een burcht hadden omgebouwd, waaruit zij telkens uitvallen deden, de omgeving van de tempel bezoedelden, en zijn heiligheid schandelijk ontwijdden.
I Ma NlCanisi 14:37  Hij legde er een joodse bezetting in, versterkte de burcht ter beveiliging van land en van stad, en verhoogde de muren van Jerusalem.
I Ma NlCanisi 14:38  Dientengevolge bekrachtigde koning Demétrius zijn aanstelling als hogepriester
I Ma NlCanisi 14:39  nam hem onder zijn vertrouwelingen op en overlaadde hem met eerbewijzen.
I Ma NlCanisi 14:40  Want hij had gehoord, dat de Joden door de Romeinen tot vrienden, bondgenoten en broeders waren verklaard, en dat zij de gezanten van Sjimon eervol hadden ontvangen.
I Ma NlCanisi 14:41  Daarom hebben de Joden en de priesters besloten, dat Sjimon voor altijd hun vorst en hogepriester zal zijn, totdat een betrouwbaar profeet zal opstaan.
I Ma NlCanisi 14:42  Hij zal hun veldheer zijn, en bekwame mannen kunnen aanstellen voor het landsbestuur, de bewapening en de verdediging.
I Ma NlCanisi 14:43  Hij zal ook de zorg voor het heiligdom hebben. Men zal hem in alles moeten gehoorzamen, en alle contracten in het land moeten in zijn naam worden opgesteld. Hij zal zich in purper en goud mogen kleden.
I Ma NlCanisi 14:44  En het zal niemand uit het volk of van de priesters geoorloofd zijn, een dezer bepalingen op te heffen, tegen zijn bevelen in te gaan of zonder zijn toestemming een vergadering in het land te beleggen, zich in purper te kleden, of een gouden gesp te dragen.
I Ma NlCanisi 14:45  Wie hiertegen misdoet of iets hiervan opheft, is strafbaar.
I Ma NlCanisi 14:46  Heel het volk heeft het besluit genomen, deze voorrechten aan Sjimon te schenken, en daarnaar te handelen.
I Ma NlCanisi 14:47  En Sjimon heeft ze aangenomen en zich bereid verklaard, hogepriester, bevelhebber, vorst der Joden en der priesters, in één woord: hoofd van alles te zijn.
I Ma NlCanisi 14:48  Zij hebben deze oorkonde op koperen platen laten graveren, en die in de nabijheid van de tempel op een in het oog vallende plaats laten vastslaan.
I Ma NlCanisi 14:49  Ook hebben zij een afschrift hiervan in de schatkamer gelegd, opdat Sjimon en zijn zonen het bij de hand kunnen hebben.