PSALMS
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
Chapter 34
Psal | NlCanisi | 34:1 | Van David. Bestrijd, o Jahweh, die mij bestrijden, Kamp tegen hen, die mij bekampen! | |
Psal | NlCanisi | 34:3 | Trek speer en strijdbijl tegen mijn vervolgers, Zeg tot mijn ziel: "Uw redding ben Ik!" | |
Psal | NlCanisi | 34:4 | Laat smaad en schande hen treffen, die mijn leven belagen, Vol schaamte vluchten, die boze plannen tegen mij smeden. | |
Psal | NlCanisi | 34:7 | Want zonder reden hebben ze mij hun netten gespannen, Zonder aanleiding een kuil mij gegraven. | |
Psal | NlCanisi | 34:8 | Moge hem de ondergang treffen, Eer hij het weet; Laat het net, dat hij spande, hem vangen, Laat hem vallen in zijn eigen kuil! | |
Psal | NlCanisi | 34:10 | En heel mijn gebeente zal zeggen: "Jahweh, wie is U gelijk? Gij beschermt den zwakke tegen den sterke, Den zwakke en arme tegen zijn berovers!" | |
Psal | NlCanisi | 34:11 | Ze staan tegen mij op Als valse getuigen; En wat ik mij niet ben bewust, Brengen ze tegen mij in. | |
Psal | NlCanisi | 34:13 | En toch, toen zìj ziek lagen, Trok ik het boetekleed aan, Putte mij door vasten uit, En het gebed was niet weg uit mijn hart; | |
Psal | NlCanisi | 34:14 | Ik liep rond, als gold het mijn broer of mijn vriend, Onder droefheid gebukt, als in rouw voor mijn moeder. | |
Psal | NlCanisi | 34:15 | Maar nu ik zelf dreig te vallen, worden ze vrolijk, Lopen te hoop en scholen tegen mij samen; Als vreemden, die ik niet ken, Gaan ze tegen mij schelden, | |
Psal | NlCanisi | 34:17 | Hoe lang nog, o Heer, Zult Gij dit aanzien? Verlos mij toch van hun brullen, Het enige, dat mij nog rest, uit de macht van de leeuwen! | |
Psal | NlCanisi | 34:19 | Laat toch mijn valse vijand niet om mij lachen, Geen knipoogjes geven, die mij onverdiend haten. | |
Psal | NlCanisi | 34:20 | Want nooit spreken ze woorden van vrede, Doch verzinnen maar leugens tegen het vreedzame volk; | |
Psal | NlCanisi | 34:21 | Ze zetten een grote mond tegen mij op, En zeggen: Ha, ha! We hebben het met eigen ogen gezien! | |
Psal | NlCanisi | 34:22 | Jahweh! Gìj hebt het gezien; blijf niet zwijgen! Heer; houd U niet verre van mij! | |
Psal | NlCanisi | 34:23 | Ontwaak en sta op, om mij recht te verschaffen, Om mij te verdedigen, mijn God en mijn Heer. | |
Psal | NlCanisi | 34:24 | Schaf mij recht naar uw gerechtigheid, Jahweh, mijn God; Laat ze niet over mij juichen. | |
Psal | NlCanisi | 34:25 | Laat ze niet denken: "Ha, nu zijn wij tevreden!" Niet zeggen: "We hebben hem onder de voet!" | |
Psal | NlCanisi | 34:26 | Neen, laat ze allen blozen van schaamte, Die zich vrolijk maken over mijn ongeluk; Met smaad en schande worden bedekt, Die een hoge toon tegen mij aanslaan. | |
Psal | NlCanisi | 34:27 | Maar mogen juichen en jubelen Die van mijn goed recht zijn doordrongen; Zonder ophouden zeggen: "Jahweh is groot, Die enkel het heil van zijn dienaar beoogt!" | |