Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
I MACCABEES
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Prev Up Next Toggle notes
Chapter 13
I Ma NlCanisi 13:1  Toen Sjimon dus hoorde, dat Trúfon een groot leger op de been had gebracht, om Juda binnen te vallen en het te vernietigen
I Ma NlCanisi 13:2  en hij zag, dat het volk bang en angstig was geworden, ging hij naar Jerusalem, om een volksvergadering te houden.
I Ma NlCanisi 13:3  Daar sprak hij hun moed in en zeide: Gij weet, wat ik, mijn broers en het huis van mijn vader hebben gedaan voor de wet en het heiligdom, en wat voor oorlogen en rampen wij hebben doorstaan.
I Ma NlCanisi 13:4  Voor deze zaak zijn al mijn broers voor Israël gesneuveld; ik alleen ben nog overgebleven.
I Ma NlCanisi 13:5  Maar ik denk er niet aan, mijn leven te sparen, onder welke benarde omstandigheden ook; want ik ben niet beter dan mijn broers.
I Ma NlCanisi 13:6  Wraak zal ik nemen voor mijn volk en het heiligdom, voor onze vrouwen en kinderen; want uit haat hebben alle heidenen samengespannen, om ons te verdelgen.
I Ma NlCanisi 13:7  Toen het volk deze woorden hoorde, laaide de moed weer op, en het juichte:
I Ma NlCanisi 13:8  Gij zijt onze aanvoerder in de plaats van Judas en van uw broer Jonatan.
I Ma NlCanisi 13:9  Neem gij de leiding in onze krijg; wij zullen alles doen, wat gij beveelt.
I Ma NlCanisi 13:10  Nu riep hij alle strijdbare mannen op, liet de muren van Jerusalem zo gauw mogelijk opbouwen, en versterkte de stad aan alle kanten.
I Ma NlCanisi 13:11  Bovendien zond hij Jonatan, den zoon van Absalom, met een voldoend aantal soldaten naar Jóppe; deze joeg de inwoners weg en hield de stad bezet.
I Ma NlCanisi 13:12  Intussen was Trúfon met een groot leger van Ptolemáis opgerukt, om het land Juda binnen te vallen; hij had Jonatan als krijgsgevangene meegenomen.
I Ma NlCanisi 13:13  Daarom sloeg Sjimon zijn kamp op bij Chadid, aan de rand van de vlakte.
I Ma NlCanisi 13:14  Toen Trúfon vernam, dat Sjimon de plaats van zijn broer Jonatan had ingenomen, en van plan was, de strijd tegen hem te beginnen, zond hij een gezantschap naar hem toe, en liet hem zeggen:
I Ma NlCanisi 13:15  Wij houden uw broer Jonatan vast, omdat hij bij de uitoefening van zijn ambt schulden heeft gemaakt ten koste van de koninklijke schatkist.
I Ma NlCanisi 13:16  Wij laten hem vrij, als gij ons honderd talenten zilver zendt en bovendien twee van zijn zoons als gijzelaars; want anders valt hij na zijn vrijstelling weer van ons af.
I Ma NlCanisi 13:17  Ofschoon Sjimon het listige van hun voorstel doorzag, liet hij het geld en de knapen toch halen, om zich niet erg gehaat te maken bij het volk
I Ma NlCanisi 13:18  dat anders zou zeggen: Omdat hij het geld en de knapen niet heeft willen geven, is Jonatan omgekomen.
I Ma NlCanisi 13:19  Hij zond dus de knapen en de honderd talenten; maar Trúfon brak zijn woord, en liet Jonatan niet los.
I Ma NlCanisi 13:20  Nu brak Trúfon op, om naar Judea te trekken, en het te verwoesten. Daarvoor maakte hij een omweg over Adóra. Maar overal waar hij heentrok, trad Sjimon met zijn leger hem in de weg.
I Ma NlCanisi 13:21  De burchtbezetting zond echter een boodschap naar Trúfon, om hem er toe te bewegen, toch door de woestijn naar hen toe te komen, en hen van levensmiddelen te voorzien.
I Ma NlCanisi 13:22  Daarom liet Trúfon zijn gehele ruiterij er op uit rukken. Maar er viel in de nacht zoveel sneeuw, dat men door de sneeuw niet vooruit kon. Nu trok hij maar af, en ging naar Gilad;
I Ma NlCanisi 13:23  en toen hij in de nabijheid van Báskama kwam, liet hij Jonatan vermoorden, die daar ook begraven werd.
I Ma NlCanisi 13:24  Daarop maakte Trúfon rechtsomkeer, en ging terug naar zijn land.
I Ma NlCanisi 13:25  Nu liet Sjimon het gebeente van zijn broer Jonatan weghalen, en begroef het in Modin, de stad van zijn vaderen.
I Ma NlCanisi 13:26  Heel Israël hield een plechtige dodenklacht over hem, en men beweende hem dagen lang.
I Ma NlCanisi 13:27  Vervolgens liet Sjimon op het graf van zijn vader en van zijn broers een gedenkteken oprichten, van voren en achteren van gepolijste steen, en zo hoog, dat het uit verte te zien was.
I Ma NlCanisi 13:28  Daarop plaatste hij zeven pyramiden tegenover elkander: voor zijn vader en moeder en voor zijn vier broers.
I Ma NlCanisi 13:29  Hier omheen ontwierp hij een sierlijke en hoge zuilengang, en op de zuilen liet hij, tot een eeuwig aandenken, wapenrustingen aanbrengen en naast de wapenrustingen gebeeldhouwde schepen; want het moest door alle zeevarenden gezien kunnen worden.
I Ma NlCanisi 13:30  Dit was het grafmonument, dat hij in Modin oprichtte, en en dat nu nog bestaat.
I Ma NlCanisi 13:31  Intussen was Trúfon op verraderlijke wijze tegen den jongen koning Antiochus te werk gegaan, en had hem laten vermoorden.
I Ma NlCanisi 13:32  Hij trad in zijn plaats als koning op, zette zich de kroon van Azië op het hoofd, en bracht veel onheil over het land.
I Ma NlCanisi 13:33  Maar Sjimon ging voort met het bouwen van vestingen in Judea; hij voorzag ze van hoge torens, zware muren, poorten en grendels, en liet in de vestingen levensmiddelen opslaan.
I Ma NlCanisi 13:34  Tevens koos Sjimon enkele mannen uit, die hij naar koning Demétrius zond, om te verkrijgen, dat het land zou worden ontzien, daar Trúfon niets anders gedaan had dan roven.
I Ma NlCanisi 13:35  Koning Demétrius willigde zijn verzoek in, en zond hem een schriftelijk antwoord van de volgende inhoud:
I Ma NlCanisi 13:36  Koning Demétrius, aan Sjimon, den hogepriester en vriend van de koningen, aan de oudsten en aan het volk der Joden: heil!
I Ma NlCanisi 13:37  De gouden kroon en de palmtak, die gij hebt gezonden, hebben wij ontvangen. Wij zijn bereid, om een duurzame vrede met u te sluiten, en zullen aan onze ambtenaren berichten, dat zij u moeten vrijstellen van belasting.
I Ma NlCanisi 13:38  Wat wij vroeger voor u hebben bepaald, blijft van kracht; ook moogt gij de vestingen, die gij gebouwd hebt, behouden.
I Ma NlCanisi 13:39  Al uw misstappen en tekortkomingen, tot op de dag van vandaag, schelden wij u kwijt. Bovendien zullen de kroongelden, die gij moet opbrengen, en de andere cijnzen, die er in Jerusalem worden geheven, niet langer verplicht zijn.
I Ma NlCanisi 13:40  En wanneer er onder u mochten worden gevonden, die geschikt zijn, om in onze lijfwacht te worden opgenomen, dan kunnen zij worden ingeschreven. Er moet dus vrede tussen ons zijn.
I Ma NlCanisi 13:41  Zo werd in het jaar het juk der heidenen van Israël weggenomen
I Ma NlCanisi 13:42  en het volk begon in oorkonden en contracten te schrijven: In het eerste jaar van Sjimon, den hogepriester, veldheer en vorst der Joden.
I Ma NlCanisi 13:43  In die tijd sloeg Sjimon het beleg om Gézer en sloot het met zijn leger in. Hij liet een belegeringstoren opstellen, bracht die dicht bij de stad, en wist een der stadstorens zo te havenen, dat hij hem kon innemen.
I Ma NlCanisi 13:44  Toen sprongen de soldaten van de belegeringstoren de stad in en verwekten grote verwarring.
I Ma NlCanisi 13:45  Nu kwamen de inwoners met vrouwen en kinderen op de muren, scheurden hun klederen en smeekten Sjimon met luider stem, dat hij vrede zou sluiten.
I Ma NlCanisi 13:46  Zij riepen: Behandel ons niet naar onze misdaden, maar volgens uw barmhartigheid.
I Ma NlCanisi 13:47  En Sjimon liet zich verbidden, en bestreed hen niet verder. Maar hij joeg hen de stad uit, liet de huizen reinigen, waarin zich afgodsbeelden bevonden, en hield toen zijn intocht onder het zingen van lofzang en danklied.
I Ma NlCanisi 13:48  Al wat onrein was ruimde hij op, en liet er mensen wonen, die de wet onderhielden; hij herstelde de vestingwerken en liet er een huis voor zich bouwen.
I Ma NlCanisi 13:49  Ondertussen bleef voor de bewoners van de burcht in Jerusalem elk contact met de buitenwereld, en iedere koop en verkoop afgesloten. Zij leden derhalve groot gebrek, en velen van hen kwamen om van honger.
I Ma NlCanisi 13:50  Toen smeekten zij Sjimon om vrede, en hij schonk hun de vrede. Maar hij joeg hen de burcht uit, en reinigde die van de ontering.
I Ma NlCanisi 13:51  En op de drie en twintigste dag van de tweede maand in het jaar 171 hield hij zijn plechtige intocht onder gejuich en het wuiven van palmen, onder het spelen van citers, cymbalen en harpen, en het zingen van hymnen en liederen: Want de grote vijand was uit Israël verdreven!
I Ma NlCanisi 13:52  En Sjimon bepaalde, dat men deze dag elk jaar in vreugde zou vieren. Hij versterkte de tempelberg naast de burcht, en ging daar met de zijnen wonen.
I Ma NlCanisi 13:53  En omdat Sjimon ondervonden had, dat zijn zoon Johannes een volwassen man was geworden, stelde hij hem aan tot bevelhebber over alle troepen. Deze ging zich toen in Gézer vestigen.