Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
EZRA
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Prev Up Next Toggle notes
Chapter 2
Ezra DutSVVA 2:1  Dit zijn de kinderen van dat landschap, die optogen uit de gevangenis, van de weggevoerden, die Nebukadnezar, koning van Babel, weggevoerd had naar Babel, die naar Jeruzalem en Juda zijn wedergekeerd, een iegelijk naar zijn stad;
Ezra DutSVVA 2:2  Dewelken kwamen met Zerubbabel, Jesua, Nehemia, Seraja, Reelaja, Mordechai, Bilsan, Mizpar, Bigvai, Rehum en Baëna. Dit is het getal der mannen des volks van Israël.
Ezra DutSVVA 2:3  De kinderen van Paros, twee duizend honderd twee en zeventig.
Ezra DutSVVA 2:4  De kinderen van Sefatja, driehonderd twee en zeventig.
Ezra DutSVVA 2:5  De kinderen van Arach, zevenhonderd vijf en zeventig.
Ezra DutSVVA 2:6  De kinderen van Pahath-moab, van de kinderen van Jesua-joab, twee duizend achthonderd en twaalf.
Ezra DutSVVA 2:7  De kinderen van Elam, duizend tweehonderd vier en vijftig.
Ezra DutSVVA 2:8  De kinderen van Zatthu, negenhonderd vijf en veertig.
Ezra DutSVVA 2:10  De kinderen van Bani, zeshonderd twee en veertig.
Ezra DutSVVA 2:11  De kinderen van Bebai, zeshonderd drie en twintig.
Ezra DutSVVA 2:12  De kinderen van Azgad, duizend tweehonderd twee en twintig.
Ezra DutSVVA 2:13  De kinderen van Adonikam, zeshonderd zes en zestig.
Ezra DutSVVA 2:14  De kinderen van Bigvai, twee duizend zes en vijftig.
Ezra DutSVVA 2:15  De kinderen van Adin, vierhonderd vier en vijftig.
Ezra DutSVVA 2:16  De kinderen van Ater, van Hizkia, acht en negentig.
Ezra DutSVVA 2:17  De kinderen van Bezai, driehonderd drie en twintig.
Ezra DutSVVA 2:19  De kinderen van Hasum, tweehonderd drie en twintig.
Ezra DutSVVA 2:21  De kinderen van Bethlehem, honderd drie en twintig.
Ezra DutSVVA 2:23  De mannen van Anathoth, honderd acht en twintig.
Ezra DutSVVA 2:25  De kinderen van Kirjath-arim, Cefira en Beeroth, zevenhonderd drie en veertig.
Ezra DutSVVA 2:26  De kinderen van Rama en Gaba, zeshonderd een en twintig.
Ezra DutSVVA 2:28  De mannen van Beth-el en Ai, tweehonderd drie en twintig.
Ezra DutSVVA 2:31  De kinderen van den anderen Elam, duizend tweehonderd vier en vijftig.
Ezra DutSVVA 2:33  De kinderen van Lod, Hadid en Ono, zevenhonderd vijf en twintig.
Ezra DutSVVA 2:34  De kinderen van Jericho, driehonderd vijf en veertig.
Ezra DutSVVA 2:35  De kinderen van Senaa, drie duizend zeshonderd en dertig.
Ezra DutSVVA 2:36  De priesters. De kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd drie en zeventig.
Ezra DutSVVA 2:38  De kinderen van Pashur, duizend tweehonderd zeven en veertig.
Ezra DutSVVA 2:40  De Levieten. De kinderen van Jesua en Kadmiel, van de kinderen van Hodavja, vier en zeventig.
Ezra DutSVVA 2:41  De zangers. De kinderen van Asaf honderd acht en twintig.
Ezra DutSVVA 2:42  De kinderen der poortiers. De kinderen van Sallum, de kinderen van Ater, de kinderen van Talmon, de kinderen van Akkub, de kinderen van Hatita, de kinderen van Sobai; deze allen waren honderd negen en dertig.
Ezra DutSVVA 2:43  De Nethinim. De kinderen van Ziha, de kinderen van Hasufa, de kinderen van Tabbaoth;
Ezra DutSVVA 2:44  De kinderen van Keros, de kinderen van Siaha, de kinderen van Padon;
Ezra DutSVVA 2:45  De kinderen van Lebana, de kinderen van Hagaba, de kinderen van Akkub;
Ezra DutSVVA 2:46  De kinderen van Hagab, de kinderen van Samlai, de kinderen van Hanan;
Ezra DutSVVA 2:47  De kinderen van Giddel, de kinderen van Gahar, de kinderen van Reaja;
Ezra DutSVVA 2:48  De kinderen van Rezin, de kinderen van Nekoda, de kinderen van Gazzam;
Ezra DutSVVA 2:49  De kinderen van Uza, de zonen van Paseah, de kinderen van Bezai;
Ezra DutSVVA 2:50  De kinderen van Asna, de kinderen der Mehunim, de kinderen der Nefusim;
Ezra DutSVVA 2:51  De kinderen van Bakbuk, de kinderen van Hakufa, de kinderen van Harhur;
Ezra DutSVVA 2:52  De kinderen van Bazluth, de kinderen van Mehida, de kinderen van Harsa;
Ezra DutSVVA 2:53  De kinderen van Barkos, de kinderen van Sisera, de kinderen van Thamah;
Ezra DutSVVA 2:55  De kinderen der knechten van Salomo. De kinderen van Sotai, de kinderen van Sofereth, de kinderen van Peruda;
Ezra DutSVVA 2:56  De kinderen van Jaala, de kinderen van Darkon, de kinderen van Giddel;
Ezra DutSVVA 2:57  De kinderen van Sefatja, de kinderen van Hattil, de kinderen van Pocheret-hazebaim, de kinderen van Ami.
Ezra DutSVVA 2:58  Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig.
Ezra DutSVVA 2:59  Dezen togen ook op van Tel-melah, Tel-harsa, Cherub, Addan en Immer; doch zij konden hunner vaderen huis en hun zaad niet bewijzen, of zij uit Israël waren.
Ezra DutSVVA 2:60  De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, zeshonderd twee en vijftig.
Ezra DutSVVA 2:61  En van de kinderen der priesteren, de kinderen van Habaja, de kinderen van Koz, de kinderen van Barzillai, die van de dochteren van Barzillai, den Gileadiet, een vrouw genomen had, en naar hun naam genoemd was.
Ezra DutSVVA 2:62  Dezen zochten hun register, onder degenen, die in het geslachtsregister gesteld waren, maar zij werden niet gevonden; daarom werden zij als onreinen van het priesterdom geweerd.
Ezra DutSVVA 2:63  En Hattirsatha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen niet zouden eten, totdat er een priester stond met urim en met thummim.
Ezra DutSVVA 2:64  Deze ganse gemeente te zamen was twee en veertig duizend driehonderd en zestig.
Ezra DutSVVA 2:65  Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven duizend driehonderd zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd zangers en zangeressen.
Ezra DutSVVA 2:66  Hun paarden waren zevenhonderd zes en dertig; hun muildieren, tweehonderd vijf en veertig;
Ezra DutSVVA 2:67  Hun kemelen, vierhonderd vijf en dertig; de ezelen, zes duizend zevenhonderd en twintig.
Ezra DutSVVA 2:68  En sommigen van de hoofden der vaderen, als zij kwamen ten huize des Heeren, die te Jeruzalem woont, gaven vrijwilliglijk ten huize Gods, om dat te zetten op zijn vaste plaats.
Ezra DutSVVA 2:69  Zij gaven naar hun vermogen tot den schat des werks, aan goud, een en zestig duizend drachmen, en aan zilver, vijf duizend ponden, en honderd priesterrokken.
Ezra DutSVVA 2:70  En de priesters en de Levieten, en sommigen uit het volk, zo de zangers als de poortiers, en de Nethinim woonden in hun steden, en gans Israël in zijn steden.