Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
NEHEMIAH
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Prev Up Next Toggle notes
Chapter 7
Nehe DutSVVA 7:1  Voorts geschiedde het, als de muur gebouwd was, dat ik de deuren oprichtte, en de poortiers, en de zangers, en de Levieten werden besteld.
Nehe DutSVVA 7:2  En ik gaf bevel aan mijn broeder Hanani, en aan Hananja, den overste van den burg te Jeruzalem, want hij was als een man van getrouwheid, en godvrezende boven velen.
Nehe DutSVVA 7:3  En ik zeide tot hen: Laat de poorten van Jeruzalem niet geopend worden, totdat de zon heet wordt, en terwijl zij daarbij staan, laat hen de deuren sluiten, betast gij ze dan; en dat men wachten zette, inwoners van Jeruzalem, een iegelijk op zijn wacht, en een iegelijk tegenover zijn huis.
Nehe DutSVVA 7:4  De stad nu was wijd van ruimte en groot; doch des volks was weinig daarbinnen; en de huizen waren niet gebouwd.
Nehe DutSVVA 7:5  Zo gaf mijn God in mijn hart, dat ik de edelen, en de overheden, en het volk verzamelde, om de geslachten te rekenen; en ik vond het geslachtsregister dergenen, die in het eerst waren opgetogen, en vond daarin geschreven aldus:
Nehe DutSVVA 7:6  Dit zijn de kinderen van dat landschap, die optogen uit de gevangenis der weggevoerden, die Nebukadnezar, koning van Babel, weggevoerd had, en die wedergekeerd zijn naar Jeruzalem en naar Juda, een iegelijk tot zijn stad;
Nehe DutSVVA 7:7  Dewelke kwamen met Zerubbabel, Jesua, Nehemia, Azaria, Raamja, Nahamani, Mordechai, Bilsan, Mispereth, Bigvai, Nehum en Baëna. Dit is het getal der mannen van het volk van Israël.
Nehe DutSVVA 7:8  De kinderen van Parhos waren twee duizend, honderd twee en zeventig;
Nehe DutSVVA 7:9  De kinderen van Sefatja, driehonderd twee en zeventig;
Nehe DutSVVA 7:10  De kinderen van Arach, zeshonderd twee en vijftig;
Nehe DutSVVA 7:11  De kinderen van Pahath-moab, van de kinderen van Jesua en Joab, twee duizend, achthonderd en achttien;
Nehe DutSVVA 7:12  De kinderen van Elam, duizend, tweehonderd vier en vijftig;
Nehe DutSVVA 7:13  De kinderen van Zatthu, achthonderd vijf en veertig;
Nehe DutSVVA 7:15  De kinderen van Binnui, zeshonderd acht en veertig;
Nehe DutSVVA 7:16  De kinderen van Bebai, zeshonderd acht en twintig;
Nehe DutSVVA 7:17  De kinderen van Azgad, twee duizend, driehonderd twee en twintig;
Nehe DutSVVA 7:18  De kinderen van Adonikam, zeshonderd zeven en zestig;
Nehe DutSVVA 7:19  De kinderen van Bigvai, twee duizend, zeven en zestig;
Nehe DutSVVA 7:20  De kinderen van Adin, zeshonderd vijf en vijftig;
Nehe DutSVVA 7:21  De kinderen van Ater, van Hizkia, acht en negentig;
Nehe DutSVVA 7:22  De kinderen van Hassum, driehonderd acht en twintig;
Nehe DutSVVA 7:23  De kinderen van Bezai, driehonderd vier en twintig;
Nehe DutSVVA 7:26  De mannen van Bethlehem en Netofa, honderd acht en tachtig;
Nehe DutSVVA 7:27  De mannen van Anathoth, honderd acht en twintig;
Nehe DutSVVA 7:29  De mannen van Kirjath-jearim, Cefira en Beeroth, zevenhonderd drie en veertig;
Nehe DutSVVA 7:30  De mannen van Rama en Gaba, zeshonderd en twintig;
Nehe DutSVVA 7:32  De mannen van Beth-el en Ai, honderd drie en twintig;
Nehe DutSVVA 7:34  De kinderen des anderen Elams, duizend, tweehonderd vier en vijftig;
Nehe DutSVVA 7:36  De kinderen van Jericho, driehonderd vijf en veertig;
Nehe DutSVVA 7:37  De kinderen van Lod, Hadid en Ono, zevenhonderd een en twintig;
Nehe DutSVVA 7:38  De kinderen van Senaa, drie duizend, negenhonderd en dertig;
Nehe DutSVVA 7:39  De priesters: de kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd drie en zeventig;
Nehe DutSVVA 7:41  De kinderen van Pashur, duizend, tweehonderd zeven en veertig;
Nehe DutSVVA 7:43  De Levieten: de kinderen van Jesua, van Kadmiel, van de kinderen van Hodeva, vier en zeventig;
Nehe DutSVVA 7:44  De zangers: de kinderen van Asaf, honderd acht en veertig;
Nehe DutSVVA 7:45  De poortiers: de kinderen van Sallum, de kinderen van Ater, de kinderen van Talmon, de kinderen van Akkub, de kinderen van Hatita, de kinderen van Sobai, honderd acht en dertig;
Nehe DutSVVA 7:46  De Nethinim: de kinderen van Ziha, de kinderen van Hasufa, de kinderen van Tabbaoth;
Nehe DutSVVA 7:47  De kinderen van Keros, de kinderen van Sia, de kinderen van Padon;
Nehe DutSVVA 7:48  De kinderen van Lebana, de kinderen van Hagaba, de kinderen van Salmai;
Nehe DutSVVA 7:49  De kinderen van Hanan, de kinderen van Giddel, de kinderen van Gahar;
Nehe DutSVVA 7:50  De kinderen van Reaja, de kinderen van Rezin, de kinderen van Nekoda;
Nehe DutSVVA 7:51  De kinderen van Gazzam, de kinderen van Uzza, de kinderen van Paseah;
Nehe DutSVVA 7:52  De kinderen van Bezai, de kinderen van Meunim, de kinderen van Nefussim;
Nehe DutSVVA 7:53  De kinderen van Bakbuk, de kinderen van Hakufa, de kinderen van Harhur;
Nehe DutSVVA 7:54  De kinderen van Bazlith, de kinderen van Mehida, de kinderen van Harsa;
Nehe DutSVVA 7:55  De kinderen van Barkos, de kinderen van Sisera, de kinderen van Thamah;
Nehe DutSVVA 7:57  De kinderen der knechten van Salomo; de kinderen van Sotai, de kinderen van Sofereth, de kinderen van Perida;
Nehe DutSVVA 7:58  De kinderen van Jaëla, de kinderen van Darkon, de kinderen van Giddel;
Nehe DutSVVA 7:59  De kinderen van Sefatja, de kinderen van Hattil, de kinderen van Pochereth van Zebaim, de kinderen van Amon;
Nehe DutSVVA 7:60  Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig.
Nehe DutSVVA 7:61  Ook togen dezen op van Thel-melah, Thel-harsa, Cherub, Addon en Immer; maar zij konden hunner vaderen huis, en hun zaad niet tonen, of zij uit Israël waren;
Nehe DutSVVA 7:62  De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, zeshonderd twee en veertig.
Nehe DutSVVA 7:63  En van de priesteren, de kinderen van Habaja, de kinderen van Koz, de kinderen van Barzillai, die een vrouw van de dochteren van Barzillai, den Gileadiet, genomen had, en naar hun naam genoemd was.
Nehe DutSVVA 7:64  Dezen zochten hun geschrift, willende hun geslacht rekenen, maar het werd niet gevonden; daarom werden zij als onreinen van het priesterdom geweerd.
Nehe DutSVVA 7:65  En Hattirsatha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen niet zouden eten, totdat er een priester stond met urim en thummim.
Nehe DutSVVA 7:66  Deze ganse gemeente te zamen was twee en veertig duizend, driehonderd en zestig;
Nehe DutSVVA 7:67  Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven duizend, driehonderd zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd vijf en veertig zangers en zangeressen.
Nehe DutSVVA 7:68  Hun paarden, zevenhonderd zes en dertig; hun muildieren, tweehonderd vijf en veertig;
Nehe DutSVVA 7:69  Kemelen, vierhonderd vijf en dertig; ezelen, zes duizend, zevenhonderd en twintig.
Nehe DutSVVA 7:70  Een deel nu van de hoofden der vaderen gaven tot het werk. Hattirsatha gaf tot den schat, aan goud, duizend drachmen, vijftig sprengbekkens, vijfhonderd en dertig priesterrokken.
Nehe DutSVVA 7:71  En anderen van de hoofden der vaderen gaven tot den schat des werks, aan goud, twintig duizend drachmen, en aan zilver, twee duizend en tweehonderd ponden.
Nehe DutSVVA 7:72  En wat de overigen des volks gaven, was aan goud, twintig duizend drachmen, en aan zilver, twee duizend mijnen, en zeven en zestig priesterrokken.
Nehe DutSVVA 7:73  En de priesters, en de Levieten, en de poortiers, en de zangers, en sommigen van het volk, en de Nethinim, en gans Israël, woonden in hun steden. [08:1] Als nu de zevende maand aankwam, en de kinderen Israëls in hun steden waren,