Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
BARUCH
1 2 3 4 5 6
Prev Up Next Toggle notes
Chapter 6
Baru DutSVV 6:1  OM der zonden wil waarmee gij gezondigd hebt tegen God, zult gij van Nabuchodonosor, de koning der Babyloniërs, naar Babel gevankelijk weggevoerd worden.
Baru DutSVV 6:2  In Babylonië gekomen zijnde, zult gij daar vele jaren en lange tijd blijven, namelijk tot zeven geslachten toe, maar daarna zal ik ulieden van daar weder uitvoeren met vrede.
Baru DutSVV 6:3  Doch nu zult gij in Babylonië op de schouders zien dragen de zilveren, en gouden, en houten goden, die de heidenen vrees aandoen.
Baru DutSVV 6:4  Ziet dan wel voor u, dat ook gij niet op enige wijze de vreemden gelijk gemaakt wordt, en u een vrees voor hen bevange.
Baru DutSVV 6:5  Als gij zult zien dat een schaar voor en achter hen gaande ze aanbidt, zo zegt in uw gedachten: U moet men aanbidden, Here.
Baru DutSVV 6:6  Want mijn engel is bij u, en hij zal uw zielen onderzoeken.
Baru DutSVV 6:7  Want hun tong is van de werkmeester wel fijn gesneden, en zij zijn rondom met goud en zilver versierd, maar zij zijn leugenachtig en kunnen niet spreken.
Baru DutSVV 6:8  En als voor een maagd, die gaarne versierd is, nemen zij goud en bereiden kronen voor de hoofden van hun goden.
Baru DutSVV 6:9  Somwijlen ook onttrekken de priesters het goud en zilver hun goden, en brengen het door voor zichzelf;
Baru DutSVV 6:10  En geven daarvan ook de hoeren, die onder hun dak zijn. Zij versieren ook de zilveren en gouden en houten goden, met klederen als mensen.
Baru DutSVV 6:11  Maar zij kunnen zichzelf niet bewaren voor roest en mot.
Baru DutSVV 6:12  Wanneer zij bekleed zijn met een purperkleed, zo veegt men hun aangezicht, vanwege het stof des huizes, dat zeer veel op hen is.
Baru DutSVV 6:13  En hij heeft een scepter als een mens, die des lands rechter is, en kan die niet ombrengen, die tegen hem zondigt.
Baru DutSVV 6:14  Hij heeft ook een zwaard in zijn rechterhand, en een bijl, maar hij zal zichzelf van de krijg en de rovers niet verlossen, daaraan kent men dat zij geen goden zijn.
Baru DutSVV 6:15  Zo vreest hen dan niet, want gelijk een vat van een mens dat gebroken is, onnut is, zodanig zijn ook hun goden.
Baru DutSVV 6:16  Wanneer zij in hun huizen vastgezet zijn, zo zijn hun ogen vol stof van de voeten dergenen die daarin gaan.
Baru DutSVV 6:17  En gelijk voor iemand, die zich aan de koning heeft vergrepen, als die ter dood zal geleid worden, de zalen rondom bezet zijn, alzo verzekeren ook de priesters hun tempels met deuren, sloten en grendels, opdat zij van de rovers niet geroofd worden.
Baru DutSVV 6:18  Zij ontsteken hun kaarsen, en dat meer in getal dan voor zichzelf, waarvan zij geen zien kunnen; want zij zijn als een der balken, die aan het huis zijn;
Baru DutSVV 6:19  En men zegt dat hun harten worden uitgeknaagd van de kruipende dieren der aarde; en wanneer zij deze en hun kleding vereten, zo gevoelen zij het niet.
Baru DutSVV 6:20  Zij zijn zwart geworden aan hun aangezicht van de rook, die uit het huis komt.
Baru DutSVV 6:21  Op hun lichaam en op hun hoofd vliegen de nachtuilen, zwaluwen en andere vogels, desgelijks ook de katten.
Baru DutSVV 6:22  Daaraan zult gij weten dat zij geen goden zijn, zo vreest hen dan niet.
Baru DutSVV 6:23  Want indien niet iemand de roest afwist van het goud, dat om hen hangt tot versiering, zo zullen zij niet blinken, en zij voelden het ook niet als zij gegoten werden.
Baru DutSVV 6:24  Zij zijn voor grote prijs gekocht, waar nochtans geen geest in is.
Baru DutSVV 6:25  Zonder voeten zijnde, draagt men hen op de schouders, ver tonende zo de mensen hun oneer.
Baru DutSVV 6:26  Die hen dienen worden ook beschaamd, omdat zij, indien zij mogelijk op de aarde vallen, van zichzelf niet weder opstaan; en zo iemand ze opricht, zij zich niet zullen bewegen; en zo men hen nederlegt, zij zich niet zullen oprichten, maar gelijk als voor doden zo zet men hun gaven voor.
Baru DutSVV 6:27  Hun offeranden verkopen hun priesters en verteren die onnut; desgelijks ook hun vrouwen leggen daarvan in het zout, en delen noch de armen, noch de kranken daarvan mee.
Baru DutSVV 6:28  Hun offeranden raken de maandstondige en kraamvrouwen aan. Ziet dan daaruit dat zij geen goden zijn, en vreest voor hen niet.
Baru DutSVV 6:29  Want waarvan zouden zij goden heten? namelijk omdat de vrouwen, de zilveren, gouden, en houten goden offer voor zetten;
Baru DutSVV 6:30  En de priesters zitten in hun tempels, hebbende gescheurde rokken aan, en hun hoofden en baarden kaal afgeschoren, en hun hoofden zijn ongedekt?
Baru DutSVV 6:31  Zij brullen, en roepen voor hun goden, gelijk sommigen in de maaltijden over de doden.
Baru DutSVV 6:32  Hun priesters nemen van hun klederen, en kleden daarmee hun vrouwen en kinderen.
Baru DutSVV 6:33  En hetzij zij kwaad van iemand lijden, of goed, zij kunnen het niet vergelden; zij kunnen een koning aanstellen noch af zetten.
Baru DutSVV 6:34  Desgelijks kunnen zij ook noch rijkdom geven, noch geld. Indien iemand hun een belofte doet, en houdt die niet, zo eisen zij die niet.
Baru DutSVV 6:35  Zij zullen een mens van de dood niet verlossen, noch een zwakke bevrijden van een sterke.
Baru DutSVV 6:36  Zij zullen een blinde niet weder tot het gezicht brengen, noch een mens, die in nood is, daaruit helpen.
Baru DutSVV 6:37  Zij ontfermen zich niet der weduwe, en doen geen goed aan de wees.
Baru DutSVV 6:38  Zij zijn sommige houten, sommige vergulde, en sommige verzilverde, en zijn de stenen gelijk, die men uit de gebergten houwt; maar die hen dienen zullen beschaamd worden.
Baru DutSVV 6:40  Bovendien onteren zich de Chaldeeën zelf, die wanneer zij een stomme zien, die niet spreken kan, zo brengen zij hem tot Bel,
Baru DutSVV 6:41  Verzoekende dat hij zou spreken, alsof het hem mogelijk ware te verstaan, en hoewel zij het tegendeel bemerken, zo kunnen zij zulks niet nalaten, want zij hebben geen gevoel.
Baru DutSVV 6:42  Nu de vrouwen met biezenbanden omgord, zitten op de wegen, om rookwerk van zemelen te offeren.
Baru DutSVV 6:43  En wanneer een dezer weggerukt zijnde van iemand der genen die daar voorbijgaat, beslapen wordt, zo verwijt die zulks degene die naast haar gezeten is, dat zij des niet waardig ge acht is, gelijk als zij; en dat haar biesband niet is verbroken.
Baru DutSVV 6:44  Alles wat onder hen geschiedt is leugen, hoe zal men hen dan goden achten of heten?
Baru DutSVV 6:45  Zij zijn van de werkmeesters en goudsmeden toebereid, en daar wordt anders niets van dan de kunstenaars willen dat zij zijn.
Baru DutSVV 6:46  En zijzelf, die hen gemaakt hebben, leven geen lange tijd, hoe zullen dan deze goden zijn die door hen gemaakt zijn?
Baru DutSVV 6:47  Want zij hebben leugens en schande de nakomelingen na gelaten.
Baru DutSVV 6:48  Want zo wanneer krijg of een ander kwaad over hen komt, zo beraadslagen de priesters onder elkander, hoe zij zich te zamen met hun goden verbergen zullen.
Baru DutSVV 6:49  Hoe kan men dan niet tasten, dat het geen goden zijn, die zichzelf noch van krijg, noch van ander kwaad kunnen ver lossen?
Baru DutSVV 6:50  Want dewijl zij maar houten, vergulde en verzilverde goden zijn, zo zal het daarna alle volken bekend worden, dat zij leugens zijn; en alle koningen zal duidelijk worden dat zij geen goden zijn, maar werken van mensenhanden, en dat geen werk Gods in hen is.
Baru DutSVV 6:51  Waaraan zal men dan weten, dat zij geen goden zijn?
Baru DutSVV 6:52  Want zij kunnen geen koning des lands verwekken, en kunnen geen regen de mensen geven.
Baru DutSVV 6:53  Zij houden geen gericht onder hen, en bewaren niemand voor onrecht, dewijl zij onmachtig zijn. Zij zijn als kraaien, die tussen hemel en aarde zweven.
Baru DutSVV 6:54  Want ook, als het vuur valt in het huis van deze houten, vergulde en verzilverde goden, zo zullen hun priesters wel kunnen ontvlieden en ontkomen, maar zij zullen als balken midden daarin verbrand worden.
Baru DutSVV 6:55  Zij wederstaan noch koning, noch vijanden, hoe kan men dan achten of aannemen, dat zij goden zijn?
Baru DutSVV 6:56  Noch voor dieven, noch voor rovers, kunnen de houten en verzilverde, en vergulde goden zichzelf beschermen.
Baru DutSVV 6:57  Want de sterken onder hen halen rondom deze af het goud en het zilver, en de kleding die hun omhangt, en gaan weg als zij het hebben, en zij kunnen zichzelf niet helpen;
Baru DutSVV 6:58  Zodat een koning, die zijn eigen kloekheid bewijst, veel beter is, of een vat dat nuttig is in huis, hetwelk de bezitter gebruikt, dan die versierde goden; of ook een deur in het huis die bewaart hetgeen daarin is, dan die versierde goden; en een houten pilaar in het koninklijk paleis dan die versierde goden.
Baru DutSVV 6:59  Want de zon, en de maan, en de sterren, die blinken als zij uitgezonden worden tot hun gebruik zijn gehoorzaam;
Baru DutSVV 6:60  Desgelijks de bliksem, als hij schijnt, is licht te zien, en zo waait ook de wind in alle landen.
Baru DutSVV 6:61  En de wolken, als haar door God bevolen is dat zij zullen drijven over de gehele wereld, volbrengen hetgeen bevolen is.
Baru DutSVV 6:62  En het vuur, als het van boven is afgezonden om de bergen en bossen te verteren, doet hetgeen bevolen is; doch deze zijn die noch ingestalte, noch in kracht gelijk.
Baru DutSVV 6:63  Daarom moet men noch houden, noch zeggen, dat zij goden zijn, daar zij niet machtig zijn de mensen straf te oefenen noch wel te doen.
Baru DutSVV 6:64  Wetende dan dat zij geen goden zijn, zo vreest hen niet.
Baru DutSVV 6:65  Want zij kunnen de koningen vloeken noch zegenen.
Baru DutSVV 6:66  Zij kunnen ook geen tekenen in de hemel onder de heidenen vertonen. Zij kunnen niet schijnen als de zon, noch lichten als de maan.
Baru DutSVV 6:67  De wilde gedierten zijn beter dan zij, die in een hol vluchtende zichzelf kunnen helpen.
Baru DutSVV 6:68  Op geen wijze dan is het ons openbaar dat zij goden zijn.
Baru DutSVV 6:69  Want gelijk een vogelverschrikker in een komkommerhof niet bewaren kan, zo zijn ook hun houten, vergulde en verzilverde goden; op dezelfde wijze zijn zij gelijk de doornenboom in een hof, waar allerlei gevogelte op zit.
Baru DutSVV 6:70  Insgelijks ook zijn hun houten, en vergulde, en verzilverde goden een dode gelijk, die in het donker geworpen ligt.
Baru DutSVV 6:71  Men kan ook bemerken dat zij geen goden zijn, aan het scharlaken en purper dat zij aan hebben, en dat verrot; zij zullen ook zelf eindelijk opgegeten worden van de wormen; en zij zullen een spot worden in het land.
Baru DutSVV 6:72  Zo is dan de rechtvaardige mens beter, die geen afgoden heeft, want hij is verre van bespotting.