I CHRONICLES
Chapter 6
I Ch | DutSVV | 6:3 | En de kinderen van Amram waren Aaron, en Mozes en Mirjam; en de kinderen van Aaron waren Nadab en Abihu, Eleazar en Ithamar. | |
I Ch | DutSVV | 6:10 | En Johanan gewon Azarja. Hij is het, die het priesterambt bediende in het huis, dat Salomo te Jeruzalem gebouwd had. | |
I Ch | DutSVV | 6:15 | En Jozadak ging mede, als de HEERE Juda en Jeruzalem gevankelijk wegvoerde door de hand van Nebukadnezar. | |
I Ch | DutSVV | 6:19 | De kinderen van Merari waren Maheli en Musi. En dit zijn de huisgezinnen der Levieten, naar hun vaderen. | |
I Ch | DutSVV | 6:22 | De kinderen van Kahath waren: zijn zoon Amminadab; zijn zoon Korah; zijn zoon Assir; | |
I Ch | DutSVV | 6:29 | De kinderen van Merari waren Maheli; zijn zoon Libni; zijn zoon Simei; zijn zoon Uzza; | |
I Ch | DutSVV | 6:31 | Dezen nu zijn het, die David gesteld heeft tot het ambt des gezangs in het huis des HEEREN, nadat de ark tot rust gekomen was. | |
I Ch | DutSVV | 6:32 | En zij dienden voor den tabernakel van de tent der samenkomst met gezangen, totdat Salomo het huis des HEEREN te Jeruzalem bouwde; en zij stonden naar hun wijze in hun ambt. | |
I Ch | DutSVV | 6:33 | Dezen nu zijn ze, die daar stonden met hun zonen; van de zonen der Kahathieten, Heman de zanger, de zoon van Joel, den zoon van Samuel, | |
I Ch | DutSVV | 6:39 | En zijn broeder Asaf stond aan zijn rechter zijde; Asaf was de zoon van Berechja, den zoon van Simea, | |
I Ch | DutSVV | 6:44 | Hunne broeders nu, de kinderen van Merari, stonden aan de linker zijde, namelijk Ethan, de zoon van Kisi, den zoon van Abdi, den zoon van Malluch, | |
I Ch | DutSVV | 6:48 | Hun broeders nu, de Levieten, waren gegeven tot allerlei dienst des tabernakels van het huis Gods. | |
I Ch | DutSVV | 6:49 | Aaron nu en zijn zonen rookten op het altaar des brandoffers, en op het reukaltaar, zijnde besteld tot al het werk van het heilige der heiligen, en om over Israel verzoening te doen, naar alles wat Mozes, de knecht Gods, geboden had. | |
I Ch | DutSVV | 6:50 | Dit nu zijn de kinderen van Aaron: Eleazar, was zijn zoon; Pinehas zijn zoon; Abisua zijn zoon; | |
I Ch | DutSVV | 6:54 | En dit waren hun woningen, naar hun kastelen, in hun landpalen, namelijk van de zonen van Aaron, van het huisgezin der Kahathieten, want dat lot was voor hen. | |
I Ch | DutSVV | 6:57 | En den kinderen van Aaron gaven zij steden van Juda, de vrijstad Hebron, en Libna en haar voorsteden, en Jattir en Esthemoa, en haar voorsteden, | |
I Ch | DutSVV | 6:60 | Van den stam van Benjamin nu: Geba en haar voorsteden, en Allemeth en haar voorsteden, en Anathoth en haar voorsteden. Al hun steden, in hun huisgezinnen, waren dertien steden. | |
I Ch | DutSVV | 6:61 | Maar de kinderen van Kahath, die overgebleven waren, hadden van het huisgezin van den stam, uit den halven stam van half Manasse, bij het lot, tien steden. | |
I Ch | DutSVV | 6:62 | En de kinderen van Gerson, naar hun huisgezinnen, hadden van den stam van Issaschar, en van den stam van Aser, en van den stam van Nafthali, en van den stam van Manasse in Basan, dertien steden. | |
I Ch | DutSVV | 6:63 | De kinderen van Merari, naar hun huisgezinnen, hadden van den stam van Ruben, en van den stam van Gad, en van den stam van Zebulon, bij het lot, twaalf steden. | |
I Ch | DutSVV | 6:65 | En zij gaven ze bij het lot, van den stam der kinderen van Juda, en van den stam der kinderen van Simeon, en van den stam der kinderen van Benjamin, deze steden, dewelke zij bij namen noemden. | |
I Ch | DutSVV | 6:66 | Aan de overigen nu, uit de huisgezinnen der kinderen van Kahath, dien gewerden steden hunner landpale, van den stam van Efraim. | |
I Ch | DutSVV | 6:67 | Want zij gaven hun van de vrijsteden, Sichem en haar voorsteden op het gebergte van Efraim, en Gezer en haar voorsteden, | |
I Ch | DutSVV | 6:70 | En uit den halven stam van Manasse: Aner en haar voorsteden, en Bileam en haar voorsteden. De huisgezinnen der overige kinderen van Kahath hadden deze steden: | |
I Ch | DutSVV | 6:71 | De kinderen van Gerson hadden van de huisgezinnen van den halven stam van Manasse: Golan in Basan en haar voorsteden, en Astharoth, en haar voorsteden. | |
I Ch | DutSVV | 6:72 | En van den stam van Issaschar: Kedes en haar voorsteden, Dobrath en haar voorsteden, | |
I Ch | DutSVV | 6:76 | En van den stam van Nafthali: Kedes in Galilea, en haar voorsteden, en Hammon en haar voorsteden, en Kirjathaim en haar voorsteden. | |
I Ch | DutSVV | 6:77 | De overige kinderen van Merari hadden van den stam van Zebulon: Rimmono en haar voorsteden, Thabor en haar voorsteden; | |
I Ch | DutSVV | 6:78 | En aan gene zijde van de Jordaan tegen Jericho, tegen het oosten aan de Jordaan, van den stam van Ruben: Bezer in de woestijn, en haar voorsteden, en Jahza en haar voorsteden, | |
I Ch | DutSVV | 6:80 | En van den stam van Gad: Ramoth in Gilead, en haar voorsteden, en Mahanaim en haar voorsteden, | |