PSALMS
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
Chapter 78
Psal | DutSVVA | 78:1 | Een onderwijzing van Asaf. O mijn volk! neem mijn leer ter oren; neigt ulieder oor tot de redenen mijns monds. | |
Psal | DutSVVA | 78:2 | Ik zal mijn mond opendoen met spreuken; ik zal verborgenheden overvloediglijk uitstorten, van ouds her; | |
Psal | DutSVVA | 78:4 | Wij zullen het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden des Heeren, en Zijn sterkheid, en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft. | |
Psal | DutSVVA | 78:5 | Want Hij heeft een getuigenis opgericht in Jakob, en een wet gesteld in Israël; die Hij onzen vaderen geboden heeft, dat zij ze hun kinderen zouden bekend maken; | |
Psal | DutSVVA | 78:6 | Opdat het navolgende geslacht die weten zou, de kinderen, die geboren zouden worden; en zouden opstaan, en vertellen ze hun kinderen; | |
Psal | DutSVVA | 78:7 | En dat zij hun hoop op God zouden stellen, en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren; | |
Psal | DutSVVA | 78:8 | En dat zij niet zouden worden gelijk hun vaders, een wederhorig en wederspannig geslacht; een geslacht, dat zijn hart niet richtte, en welks geest niet getrouw was met God. | |
Psal | DutSVVA | 78:9 | (De kinderen van Efraïm, gewapende boogschutters, keerden om ten dage des strijds.) | |
Psal | DutSVVA | 78:13 | Hij kliefde de zee, en deed er hen doorgaan; en de wateren deed Hij staan als een hoop. | |
Psal | DutSVVA | 78:14 | En Hij leidde hen des daags met een wolk, en den gansen nacht met een licht des vuurs. | |
Psal | DutSVVA | 78:15 | Hij kliefde de rotsstenen in de woestijn, en drenkte hen overvloedig, als uit afgronden. | |
Psal | DutSVVA | 78:16 | Want Hij bracht stromen voort uit de steenrots, en deed de wateren afdalen als rivieren. | |
Psal | DutSVVA | 78:17 | Nog voeren zij wijders voort tegen Hem te zondigen, verbitterende den Allerhoogste in de dorre wildernis. | |
Psal | DutSVVA | 78:19 | En zij spraken tegen God, zij zeiden: Zou God een tafel kunnen toerichten in de woestijn? | |
Psal | DutSVVA | 78:20 | Ziet, Hij heeft den rotssteen geslagen, dat er wateren uitvloeiden, en beken overvloediglijk uitbraken, zou Hij ook brood kunnen geven? Zou Hij Zijn volke vlees toebereiden? | |
Psal | DutSVVA | 78:21 | Daarom hoorde de Heere, en werd verbolgen; en een vuur werd ontstoken tegen Jakob, en toorn ging ook op tegen Israël; | |
Psal | DutSVVA | 78:26 | Hij dreef den oostenwind voort in den hemel, en voerde den zuidenwind aan door Zijn sterkte; | |
Psal | DutSVVA | 78:31 | Als Gods toorn tegen hen opging, dat Hij van hun vetsten doodde, en de uitgelezenen van Israël nedervelde. | |
Psal | DutSVVA | 78:34 | Als Hij hen doodde, zo vraagden zij naar Hem, en keerden weder, en zochten God vroeg; | |
Psal | DutSVVA | 78:38 | Doch Hij, barmhartig zijnde, verzoende de ongerechtigheid, en verdierf hen niet; maar wendde dikwijls Zijn toorn af, en wekte Zijn ganse grimmigheid niet op. | |
Psal | DutSVVA | 78:40 | Hoe dikwijls verbitterden zij Hem in de woestijn, deden Hem smart aan in de wildernis! | |
Psal | DutSVVA | 78:41 | Want zij kwamen alweder, en verzochten God, en stelden den Heilige Israëls een perk. | |
Psal | DutSVVA | 78:42 | Zij dachten niet aan Zijn hand, aan den dag, toen Hij hen van den wederpartijder verloste; | |
Psal | DutSVVA | 78:44 | En hun vloeden in bloed veranderde, en hun stromen, opdat zij niet zouden drinken. | |
Psal | DutSVVA | 78:45 | Hij zond een vermenging van ongedierte onder hen, dat hen verteerde, en vorsen, die hen verdierven. | |
Psal | DutSVVA | 78:47 | Hij doodde hun wijnstok door den hagel, en hun wilde vijgebomen door vurigen hagelsteen. | |
Psal | DutSVVA | 78:49 | Hij zond onder hen de hittigheid Zijns toorns, verbolgenheid, en verstoordheid, en benauwdheid, met uitzending der boden van veel kwaads. | |
Psal | DutSVVA | 78:50 | Hij woog een pad voor Zijn toorn; Hij onttrok hun ziel niet van den dood; en hun gedierte gaf Hij aan de pestilentie over. | |
Psal | DutSVVA | 78:51 | En Hij sloeg al het eerstgeborene in Egypte, het beginsel der krachten in de tenten van Cham. | |
Psal | DutSVVA | 78:52 | En Hij voerde Zijn volk als schapen, en leidde hen, als een kudde, in de woestijn. | |
Psal | DutSVVA | 78:53 | Ja, Hij leidde hen zeker, zodat zij niet vreesden; want de zee had hun vijanden overdekt. | |
Psal | DutSVVA | 78:54 | En Hij bracht hen tot de landpale Zijner heiligheid, tot dezen berg, dien Zijn rechterhand verkregen heeft. | |
Psal | DutSVVA | 78:55 | En Hij verdreef voor hun aangezicht de heidenen, en deed hen vallen in het snoer hunner erfenis, en deed de stammen Israëls in hun tenten wonen. | |
Psal | DutSVVA | 78:56 | Maar zij verzochten en verbitterden God, den Allerhoogste, en onderhielden Zijn getuigenissen niet. | |
Psal | DutSVVA | 78:57 | En zij weken terug, en handelden trouwelooslijk, gelijk hun vaders; zij zijn omgekeerd, als een bedriegelijke boog. | |
Psal | DutSVVA | 78:58 | En zij verwekten Hem tot toorn door hun hoogten, en verwekten Hem tot ijver door hun gesneden beelden. | |
Psal | DutSVVA | 78:60 | Dies verliet Hij den tabernakel te Silo, de tent, die Hij tot een woning gesteld had onder de mensen. | |
Psal | DutSVVA | 78:61 | En Hij gaf Zijn sterkte in de gevangenis, en Zijn heerlijkheid in de hand des wederpartijders. | |
Psal | DutSVVA | 78:65 | Toen ontwaakte de Heere, als een slapende, als een held, die juicht van den wijn. | |
Psal | DutSVVA | 78:66 | En Hij sloeg Zijn wederpartijders aan het achterste; Hij deed hun eeuwige smaadheid aan. | |
Psal | DutSVVA | 78:69 | En Hij bouwde Zijn heiligdom als hoogten, als de aarde, die Hij gegrond heeft in eeuwigheid. | |
Psal | DutSVVA | 78:71 | Van achter de zogende schapen deed Hij hem komen, om te weiden Jakob, Zijn volk, en Israël, Zijn erfenis. | |