Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
I MACCABEES
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Prev Up Next Toggle notes
Chapter 10
I Ma DutSVVA 10:1  En in het honderdenzestigste jaar trok Alexander de zoon van Antiochus, toegenaamd Epifanes, op en nam in Ptolomaïs, en zij ontvingen hem, en hij regeerde daar als koning.
I Ma DutSVVA 10:2  En de koning Demetrius dat horende, vergaderde een grote krijgsmacht, en trok hem tegen om te strijden.
I Ma DutSVVA 10:3  En Demetrius zond Jonathan brieven met vreedzame woorden, om hem grotelijks te verheffen.
I Ma DutSVVA 10:4  Want hij zeide: Laat ons hem voorkomen om met hem vrede te maken, eer hij vrede make met Alexander tegen ons;
I Ma DutSVVA 10:5  Want hij zal gedachtig zijn al het kwaad, dat wij tegen hem gedaan hebben, en tegen zijn broeders, en tegen zijn volk.
I Ma DutSVVA 10:6  En hij gaf hem macht om krijgsvolk te vergaderen, en de wapenen gereed te maken; en dat hij zijn medegenoot in de wapenen zou zijn; en de gijzelaars, die op de burcht waren, gebood hij hem over te geven.
I Ma DutSVVA 10:7  En Jonathan kwam te Jeruzalem, en hij las deze brieven voor de oren van al het volk, en van degenen, die op de burcht waren.
I Ma DutSVVA 10:8  En zij vreesden met grote vreze, als zij hoorden dat de koning hem macht gegeven had om krijgsvolk te verzamelen.
I Ma DutSVVA 10:9  En die op de burcht waren gaven de gijzelaars over aan Jonathan, en hij gaf ze weder aan hun ouders.
I Ma DutSVVA 10:10  En Jonathan woonde te Jeruzalem, en hij begon de stad op te bouwen, en te vernieuwen.
I Ma DutSVVA 10:11  En hij gebood de werklieden, dat zij de muren zouden opbouwen en de berg Sion rondom met vierkante stenen, tot een sterkte, en zij deden alzo.
I Ma DutSVVA 10:12  En de vreemdelingen, die in de sterkte waren, die Bacchides had gebouwd, vloden;
I Ma DutSVVA 10:13  En eenieder verliet zijn plaats, en trok naar zijn land.
I Ma DutSVVA 10:14  Alleen in Bethsura zijn enigen overgebleven van degenen, die de wet en de geboden verlaten hadden, want dit was hun toevlucht.
I Ma DutSVVA 10:15  En Alexander, de koning, horende de beloften, die Demetrius aan Jonathan gezonden had, als zij hem hadden verhaald de oorlogen en mannelijke daden, die hij gedaan had en zijn broeders, en de arbeid, die zij uitgestaan hadden.
I Ma DutSVVA 10:16  Zo zeide hij: Zouden wij ook een zodanige man vinden? Laat ons dan nu hem tot een vriend maken, en tot onze bondgenoot.
I Ma DutSVVA 10:17  En hij schreef aan hem brieven en zond die aan hem, van deze inhoud:
I Ma DutSVVA 10:18  De koning Alexander wenst zijn broeder Jonathan voorspoed.
I Ma DutSVVA 10:19  Wij hebben van u gehoord, dat gij een machtig man zijt in sterkte, en dat gij bekwaam zijt om onze vriend te zijn.
I Ma DutSVVA 10:20  En nu wij stellen u op deze dag tot hogepriester van uw volk, en om een vriend van de koning genoemd te worden, en hij zond hem een purperen kleed, en een gouden kroon, zeggende: Dat gij het met ons houdt, en dat gij met ons vriendschap onderhoudt.
I Ma DutSVVA 10:21  En Jonathan trok de heilige rok aan in de zevende maand van het honderdenzestigste jaar, op het feest der Loofhutten, en hij vergaderde krijgsvolk, en maakte vele wapenen gereed.
I Ma DutSVVA 10:22  Demetrius hoorde deze dingen, en werd bedroefd, en zeide:
I Ma DutSVVA 10:23  Waarom hebben wij dit gedaan, dat Alexander ons voorgekomen is om vriendschap te maken met de Joden, om zich daarmee te sterken?
I Ma DutSVVA 10:24  Ik zal ook aan hen schrijven woorden van vermaning, en van hoogheid, en van geschenken, opdat zij tot mijn hulp mogen zijn.
I Ma DutSVVA 10:25  En hij schreef hun met deze woorden: De koning Demetrius wenst het volk der Joden voorspoed.
I Ma DutSVVA 10:26  Dat gij de verbonden met ons hebt gehouden, en gebleven zijt in onze vriendschap, en u tot onze vijanden niet hebt begeven, hebben wij gehoord, en zijn daarover verblijd geweest.
I Ma DutSVVA 10:27  En nu blijft nog daarin, dat gij ons trouwe houdt, en wij zullen u alles goeds vergelden voor hetgeen gij ons doet.
I Ma DutSVVA 10:28  Wij zullen u vele lasten kwijtschelden, en u geschenken geven.
I Ma DutSVVA 10:29  En nu stel ik u vrij, en ik ontsla, u ten gevalle, al de Joden, van de tollen, en van de impost van het zout, en van de kroongelden, en van het derde deel van het gezaaide.
I Ma DutSVVA 10:30  En van de helft der boomvruchten, die ik behoor te ontvangen, ontsla ik u van deze dag af en voortaan, opdat gij die ontvangt van het land Juda, en van die streken, die daarbij gevoegd zijn van het land Samarië en van Galilea, en dat van deze huidige dag af ten eeuwigen tijde.
I Ma DutSVVA 10:31  En Jeruzalem zij heilig, en vrij met haar landpalen, en tienden, en tollen.
I Ma DutSVVA 10:32  Ik geef ook de macht van de burcht te Jeruzalem over, en geef die aan de hogepriester, dat hij daarin mag stellen zodanige mannen, als hijzelf zal verkiezen, om die te bewaren.
I Ma DutSVVA 10:33  En alle ziel der Joden, die uit het land Juda gevangen zijn in mijn ganse koninkrijk, laat ik vrij om niet, en allen zullen de schattingen kwijtgescholden worden, ook van hun beesten.
I Ma DutSVVA 10:34  En alle feestdagen, en sabbatten en nieuwe maanden, en andere vastgestelde dagen, en drie dagen voor het feest, en drie dagen na het feest, al deze dagen zullen al de Joden, die in mijn rijk zijn, dagen van tolvrijheid en kwijtschelding wezen.
I Ma DutSVVA 10:35  Niemand zal macht hebben iets tegen hen te doen, of iemand van hen moeite aan te doen, over enigerlei zaak.
I Ma DutSVVA 10:36  En uit de Joden zullen tot de krijgslieden des konings aangeschreven worden tot dertigduizend man; en men zal hun gaven geven, gelijk betaamt de krijgslieden des konings. En uit hen zullen gesteld worden enigen in de grote sterkten des konings;
I Ma DutSVVA 10:37  En uit dezen zullen ook gesteld worden over de zaak des koninkrijks, waar trouw in gelegen is; en die over dezelve zijn en hun oversten zullen uit dezelve gesteld worden, en zij zullen wandelen naar hun wetten, gelijk ook de koning bepaald heeft in het land Juda.
I Ma DutSVVA 10:38  En aangaande de drie streken, die van het land van Samarië aan Judea gevoegd zijn, zullen aan Judea gevoegd blijven, dat zij gerekend worden onder één te zijn, om geens anderen macht onderworpen te zijn, dan van de hogepriester.
I Ma DutSVVA 10:39  De stad Ptolomaïs, en het land daartoe behorende, schenk ik aan het heiligdom te Jeruzalem, tot de onkosten, die aan het heiligdom moeten gedaan worden.
I Ma DutSVVA 10:40  En ik geef ook jaarlijks vijftienduizend sikkelen zilver van de rekeningen des konings uit de plaatsen die hem toebehoren.
I Ma DutSVVA 10:41  En al dat nog overschiet, dat zij nog niet hebben gegeven van de behoeften, gelijk in de eerste jaren, dat zullen zij van nu aan geven tot de werken des tempels.
I Ma DutSVVA 10:42  En boven deze, de vijfduizend sikkelen zilver, die zij ontvingen uit de inkomsten, gelijk in de eerste jaren van de jaarlijkse rekeningen des heiligdoms, die worden ook kwijtgescholden, omdat ze de priesters toebehoren, die de dienst doen.
I Ma DutSVVA 10:43  En allen, die in de tempel te Jeruzalem zullen vluchten, en die in al de landpalen daarvan het recht des konings, of enige andere zaken, schuldig zijn, zullen losgelaten worden; en al wat zij in mijn koninkrijk hebben.
I Ma DutSVVA 10:44  En tot het opbouwen en vernieuwen van de werken des heiligdoms zullen de kosten gegeven worden uit de rekening van de koning.
I Ma DutSVVA 10:45  Ook om de muren van Jeruzalem op te bouwen, en rondom sterk te maken, zullen de kosten gegeven worden uit de rekening des konings; en ook tot het opbouwen van de muren, die in Judea zijn.
I Ma DutSVVA 10:46  Als nu Jonathan en het volk deze woorden hoorden, geloofden zij ze niet, en namen ze niet aan, omdat zij gedachten aan dat grote kwaad, dat hij in Israël gedaan had, en dat hij hen zeer verdrukt had.
I Ma DutSVVA 10:47  Maar het dacht hun goed dat zij het houden zouden met Alexander, omdat hij hun de eerste aanleider tot woorden van vrede was geweest; en zij hielden het met hem al die tijd.
I Ma DutSVVA 10:48  En de koning Alexander vergaderde een grote krijgsmacht, en legerde zich tegen Demetrius.
I Ma DutSVVA 10:49  En deze twee koningen begonnen te strijden, en het leger van Demetrius nam de vlucht, en Alexander vervolgde het, en kreeg de overhand over hen.
I Ma DutSVVA 10:50  En als hij zeer sterk aanhield in de slag, tot de ondergang der zon toe, zo viel Demetrius op die dag.
I Ma DutSVVA 10:51  En Alexander zond aan Ptolomeüs de koning van Egypte, gezanten, die volgens deze woorden zeiden:
I Ma DutSVVA 10:52  Dewijl ik wedergekeerd ben in het land van mijn koninkrijk, en gezeten ben op de troon mijner vaderen, en het gebied bemachtigd heb, en Demetrius verslagen hebbende, onze landen weder heb veroverd;
I Ma DutSVVA 10:53  En tegen hem heb gestreden, en hij en zijn leger door ons verslagen is, en wij gezeten zijn op de troon van zijn koninkrijk;
I Ma DutSVVA 10:54  Laat ons dan nu met elkander vriendschap maken, en geef gij nu uw dochter mij ten huwelijk, en ik zal uw schoonzoon zijn, en ik zal u en haar geschenken geven, die uwer waardig zijn.
I Ma DutSVVA 10:55  En de koning Ptolomeüs antwoordde, en zeide: Gelukkig is de dag, waarop gij zijt wedergekeerd in het land uwer vaderen, en gezeten zijt op de troon van hun koninkrijk.
I Ma DutSVVA 10:56  En nu ik zal u doen hetgeen gij geschreven hebt; doch kom mij tegemoet tot Ptolomaïs, opdat wij elkander mogen zien, en ik zal u tot mijn schoonzoon nemen, gelijk gij gezegd hebt.
I Ma DutSVVA 10:57  En Ptolomeüs trok uit Egypte, hij en zijn dochter Cleopatra; en zij kwamen te Ptolomaïs in het honderdentweeënzestigste jaar.
I Ma DutSVVA 10:58  En de koning Alexander ontmoette hem, en hij gaf hem Cleopatra, zijn dochter, en hield haar bruiloft in Ptolomaïs, gelijk de koningen, in grote heerlijkheid.
I Ma DutSVVA 10:59  En de koning Alexander schreef aan Jonathan, dat hij hem zou ontmoeten.
I Ma DutSVVA 10:60  En hij reisde met grote heerlijkheid naar Ptolomaïs, en ontmoette beide de koningen, en gaf hun en hun vrienden, zilver en goud, en vele gaven, en hij vond genade bij hen.
I Ma DutSVVA 10:61  En daar vergaderden tegen hem enige boosaardige mannen uit Israël, verbrekers der wet, om hem te beschuldigen. Doch de koning lette op hen niet.
I Ma DutSVVA 10:62  Maar de koning gebood dat men Jonathan zijn klederen zou uittrekken, en hem een purperen kleed zou aandoen, hetwelk zij deden; en de koning zette hem bij zich;
I Ma DutSVVA 10:63  En zeide tot zijn oversten: Gaat uit met hem in het midden van de stad, en laat hem uitroepen, dat niemand hem van enige zaak beschuldige, en dat niemand hem moeite aandoe over enige zaak.
I Ma DutSVVA 10:64  En het geschiedde, als zijn beschuldigers zijn heerlijkheid zagen, gelijk uitgeroepen was, en dat hem een purperen kleed was aangedaan, zo vloden zij allen.
I Ma DutSVVA 10:65  En de koning verheerlijkte hem, en schreef hem onder zijn voornaamste vrienden, en hij stelde hem tot een overste van het krijgsvolk, en tot een metgezel in de regering.
I Ma DutSVVA 10:66  En Jonathan keerde weder naar Jeruzalem met vrede, en met vreugde.
I Ma DutSVVA 10:67  En in het honderdenvijfenzestigste jaar kwam Demetrius, de zoon van Demetrius, van het eiland Creta, in het land zijner vaderen.
I Ma DutSVVA 10:68  En Alexander, dat horende, werd zeer bedroefd, en keerde weder naar Antiochië.
I Ma DutSVVA 10:69  En Demetrius stelde Apollonius, die over Celo-Syrië was gezet, en vergaderde een grote krijgsmacht, en legerde zich in Jamnia, en zond tot Jonathan, de hogepriester, zeggende:
I Ma DutSVVA 10:70  Zult gij alleen u verheffen tegen ons, en ben ik om uwentwil tot een spot en smaadheid geworden; waarom maakt gij de meester tegen ons in de bergen?
I Ma DutSVVA 10:71  Nu dan, indien gij u vertrouwt op uw krijgsmacht, kom af tot ons in het vlakke veld, en laat ons daar met elkander strijden, want bij mij is de macht der steden.
I Ma DutSVVA 10:72  Vraag daarnaar, en leer wie ik ben, en wie de anderen zijn die ons helpen; en zij zullen u zeggen, dat uw voeten voor ons niet zullen kunnen vaststaan; daar uw vaderen tweemaal op de vlucht zijn geslagen in hun eigen land.
I Ma DutSVVA 10:73  En nu, gij zult niet kunnen bestaan tegen de ruiterij, en een zo grote krijgsmacht, in dit vlakke veld, waar geen steen, noch rots, noch plaats is om te vlieden.
I Ma DutSVVA 10:74  Als nu Jonathan deze woorden van Apollonius hoorde, zo werd hij ontroerd in zijn gemoed; en hij verkoor tienduizend mannen, en trok uit Jeruzalem, en Simon, zijn broeder, ontmoette hem, om hem te helpen.
I Ma DutSVVA 10:75  En hij legerde zich tegen Joppe, en zij sloten hem uit de stad, omdat de bezetting van Apollonius binnen Joppe was, en zij bestormden haar.
I Ma DutSVVA 10:76  En die van de stad, vrezende, deden open en Jonathan vermeesterde Joppe.
I Ma DutSVVA 10:77  Apollonius, dit horende, kwam met een leger van drieduizend ruiters en veel krijgsvolk;
I Ma DutSVVA 10:78  En hij trok naar Azote, alsof hij daar door wilde reizen, en meteen trok bij naar het vlakke veld, omdat hij een grote menigte had van ruiterij, en op haar vertrouwde.
I Ma DutSVVA 10:79  En Jonathan vervolgde hem van achteren naar Azote, en de legers raakten met elkaar ten strijde achter hem.
I Ma DutSVVA 10:80  En Apollonius liet achter hen in het verborgene duizend ruiters.
I Ma DutSVVA 10:81  En Jonathan vernam dat achter hem een lage gelegd was, en zij omsingelden zijn leger, en zij schoten hun pijlen op het volk van des morgens vroeg tot de avond, en het volk stond stil gelijk Jonathan gelast had; en hun paarden waren vermoeid.
I Ma DutSVVA 10:82  En Simon, zijn krijgsvolk voortgebracht hebbende, viel aan op de slagorden, want de ruiterij was afgemat, en zij werden door hem geslagen en zij vloden;
I Ma DutSVVA 10:83  En de ruiterij werd verstrooid in het vlakke veld, en vloden naar Azote, en begaven zich in Beth-Dagon, hetwelk was de tempel van hun afgod, om daar behouden te zijn.
I Ma DutSVVA 10:84  En Jonathan verbrandde Azote en al de steden rondom haar, en nam al haar roof en verbrandde ook de tempel van Dagon, met allen, die daarin gevloden waren, met vuur.
I Ma DutSVVA 10:85  En die met het zwaard waren omgebracht, met die verbrand werden, waren tot achtduizend man.
I Ma DutSVVA 10:86  En Jonathan trok vandaar op, en legerde zich tegen Askalon, en die van de stad gingen uit hem tegemoet met grote heerlijkheid.
I Ma DutSVVA 10:87  En Jonathan keerde weder naar Jeruzalem, met degenen die bij hem waren, hebbende grote buit.
I Ma DutSVVA 10:88  En het geschiedde, toen de koning Alexander deze dingen gehoord had, dat hij voortvoer om Jonathan te verheerlijken.
I Ma DutSVVA 10:89  En hij zond hem een gouden gesp, gelijk de gewoonte is, dat de bloedvrienden der koningen gegeven worden, en hij gaf hem de stad Accaron met al haar landpalen tot een erfgift.