Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
LAMENTATIONS
Up
1 2 3 4 5
Chapter 1
Lame NlCanisi 1:1  Ach, hoe eenzaam zit ze neer De eens zo volkrijke stad; Hoe blijft ze als weduwe achter De machtige onder de volken, En moet de vorstin der landouwen Slavendienst doen
Lame NlCanisi 1:2  De hele nacht weent ze en snikt ze, Stromen de tranen over haar wangen. Niemand troost haar Van al haar minnaars; Al haar vrienden werden haar ontrouw, En zijn nu haar vijand.
Lame NlCanisi 1:3  Ontvolkt is Juda door ellende En harde dienst; Onder de heidenen moet het wonen, Maar vindt geen rust. Al zijn vervolgers haalden het in, Van angsten omringd.
Lame NlCanisi 1:4  De wegen van Sion treuren, Want niemand trekt op naar het feest; Al haar poorten liggen in puin, Haar priesters zuchten, Haar maagden jammeren, Zelf is zij bitter bedroefd.
Lame NlCanisi 1:5  Haar verdrukkers zegepralen, Haar haters juichen, Want Jahweh heeft haar in jammer gestort Om haar talloze zonden; Haar kinderen moesten in ballingschap, Voor hun vijanden uit.
Lame NlCanisi 1:6  Verdwenen voor de dochter van Sion Al haar glorie! Haar vorsten als rammen, Die geen weideplaats vinden, Lopen uitgeput, Voor den drijver uit.
Lame NlCanisi 1:7  Nog altijd denkt Jerusalem terug Aan haar tijd van ellende en nood: Toen haar bevolking viel door de hand van den vijand, En niemand haar hielp; Toen de verdrukkers met een grijnslach Haar verwoesting aanschouwden.
Lame NlCanisi 1:8  Gezondigd, zwaar heeft Jerusalem gezondigd, Daarom is ze onrein als een vrouw in haar stonden; Verachten haar allen, die haar vroeger vereerden, Nu zij haar naaktheid aanschouwen; Daarom blijft ze altijd maar zuchten, Met afgewend gelaat.
Lame NlCanisi 1:9  De onreinheid hangt aan haar slippen: Nooit had ze zoo’n einde voorzien. Peilloos diep zonk zij weg, Niemand, die haar kwam troosten. Ach Jahweh, zie toch neer op mijn nood, Want de vijand braveert!
Lame NlCanisi 1:10  De vijand heeft zijn hand gelegd Op alles wat haar dierbaar was; Ja, ze heeft het moeten aanschouwen, Dat heidenen binnen haar heiligdom trokken, Ofschoon Gij hun hadt verboden, In uw gemeente te komen.
Lame NlCanisi 1:11  Heel haar bevolking loopt zuchtend Te zoeken naar brood; Hun schatten geven ze weg voor spijs, Om het leven te rekken. Ach Jahweh, blik neer en zie toe, Hoe diep vernederd ik ben!
Lame NlCanisi 1:12  Wee! Gij allen, die mij voorbijgaat, Schouwt rond en ziet toe, Of er een smart is gelijk aan de smart, Die mij overstelpt, Waarin Jahweh mij heeft gedompeld, Op de dag van zijn ziedende toorn!
Lame NlCanisi 1:13  Uit de hoge heeft Hij een vuur geslingerd In het diepst van mijn gebeente; Hij heeft een net voor mijn voeten gespannen, Mij achterover gestort; Mij tot vertwijfeling gebracht, Immerdoor in ellende.
Lame NlCanisi 1:14  Zwaar drukt mij het juk van mijn zonden, Dat Hij met eigen hand heeft gestrengeld; Het is neergelegd op mijn nek, Mijn krachten heeft het gebroken. Ja, de Heer heeft mij in handen geleverd, Waaronder ik niet overeind kan komen.
Lame NlCanisi 1:15  Al mijn dapperen heeft de Heer Uit mijn midden gevaagd; Hij heeft tegen mij een bende ontboden, Om mijn jonge mannen te breken: De Heer heeft de wijnpers getreden Voor de jonkvrouw, de dochter van Juda.
Lame NlCanisi 1:16  Daarom ween ik immerdoor, En stromen mijn ogen van tranen. Neen, geen trooster voor mij, Die mij opbeurt; Mijn zonen zijn met ontzetting geslagen, Want de vijand heeft de zege behaald.
Lame NlCanisi 1:17  Sion breidt haar handen uit, Maar ze heeft niemand die troost. Jahweh heeft tegen Jakob van alle kant Zijn verdrukkers ontboden; Jerusalem is in hun kring Onrein als een vrouw in haar stonden.
Lame NlCanisi 1:18  En toch is Jahweh rechtvaardig, Want ik had zijn bevel getrotseerd! Hoort dan allen, gij volken, En aanschouwt mijn smart: Mijn jonge dochters en mannen Moesten in ballingschap.
Lame NlCanisi 1:19  Ik riep om mijn minnaars, Maar ze lieten mij staan; Mijn priesters en oudsten Versmachtten in de stad, Op zoek naar voedsel, Om het leven te rekken.
Lame NlCanisi 1:20  Ach Jahweh, zie toch hoe bang het mij is, Hoe het stormt in mijn borst. Mijn hart krimpt ineen in mijn boezem, Want ik ben opstandig geweest: Buiten werd ik kinderloos door het zwaard, Binnenshuis door de dood.
Lame NlCanisi 1:21  Men hoort, hoe ik zucht, Maar niemand die troost. Neen, als mijn vijanden van mijn ongeluk horen, Verheugen zich allen, dat Gij het mij hebt berokkend. Laat komen de dag der vergelding, Waarop zij mijn lot zullen delen!
Lame NlCanisi 1:22  Laat al hun boosheid Voor uw aangezicht treden; Doe hun, zoals Gij met mij hebt gedaan. Om al mijn zonden! Ach, ontelbaar blijven mijn zuchten, Mijn hart doet zo wee!
Chapter 2
Lame NlCanisi 2:1  Wee, hoe heeft de Heer in zijn toorn. Donkere wolken over de dochter van Sion samengepakt; Hoe heeft Hij uit de hemel ter aarde geworpen Israëls glorie; Zijn voetbank niet langer bedacht. Op de dag van zijn gramschap?
Lame NlCanisi 2:2  De Heer heeft zonder erbarmen Alle dreven van Jakob vernield; Gesloopt in zijn woede De vesten der dochter van Juda; Onteerd en ter aarde geworpen Haar koning en vorsten!
Lame NlCanisi 2:3  In zijn grimmige toorn brak Hij Alle hoornen van Israël stuk; Trok zijn rechterhand terug, Toen de vijand verscheen; Woedde in Jakob als een laaiend vuur, Dat aan alle kanten verslindt.
Lame NlCanisi 2:4  Als een vijand heeft Hij zijn boog gespannen, Zijn rechter gebald als een vechter, Vermoord al de lust voor de ogen In de tent van de dochter van Sion, Zijn verbolgenheid uitgestort Als een vuur.
Lame NlCanisi 2:5  Ja, de Heer is een vijand geworden, Die Israël verslond; Hij heeft al zijn burchten vernield, Zijn vesten gesloopt; De dochter van Juda vervuld Met kreunen en steunen.
Lame NlCanisi 2:6  Jahweh haalde zijn tent als een tuinmuur omver, En vernielde zijn heilige plaats; Gaf in Sion aan de vergetelheid prijs Hoogtij en sabbat; En in zijn grimmige toorn versmaadde Hij Koning en priester.
Lame NlCanisi 2:7  Jahweh verstiet zijn altaar, En ontwijdde zijn heiligdom; Liet in de macht van den vijand De wal van zijn vesting: Men schreeuwde in Jahweh’s huis, Of het feestdag was.
Lame NlCanisi 2:8  Jahweh had besloten, de muur te vernielen Van de dochter van Sion; Hij had het meetsnoer gespannen, trok zijn hand niet meer terug Van het werk der verwoesting. De wal en de muur liet Hij treuren, Te zamen kwijnden zij weg.
Lame NlCanisi 2:9  Haar poorten liggen op de grond, Haar grendels heeft Hij vernield en verbroken! Haar koning en vorsten zijn onder de heidenen: Geen wet is er meer; Ook haar profeten moeten De visioenen van Jahweh ontberen.
Lame NlCanisi 2:10  Sprakeloos zitten ze op de grond De oudsten der dochter van Sion; Ze hebben as op hun hoofd gestrooid, Met een zak zich omgord; Het hoofd ter aarde gebogen De dochters van Jerusalem.
Lame NlCanisi 2:11  Mijn ogen vervloeien in tranen, Het stormt in mijn borst; Mijn lever vliedt weg op de grond Om de val van de dochter van mijn volk, Om het versmachten van kinderen en zuigelingen In de straten der stad.
Lame NlCanisi 2:12  Ze vragen hun moeders: Waar is koren en wijn? In onmacht zinken ze neer In de straten der stad, Of geven de geest Op de schoot van hun moeders.
Lame NlCanisi 2:13  Wat zal ik u raden, voor u bedenken, Dochter van Jerusalem; Waarmee u helpen, waarmee u troosten, Jonkvrouw, dochter van Sion: Want onmetelijk als de zee is uw jammer, Wie kan u genezen?
Lame NlCanisi 2:14  Uw profeten schouwden voor u Enkel leugen en waan; Ze hebben u uw schuld niet getoond, Om u te bekeren; Neen, ze hebben voor u visioenen geschouwd Vol bedrog en misleiding.
Lame NlCanisi 2:15  Ze klappen in de handen, Allen, die u voorbijgaan; Ze grijnzen en schudden meewarig het hoofd Over de dochter van Jerusalem: Is dat nu de stad, die het toppunt van schoonheid moest heten, De wellust van de hele aarde?
Lame NlCanisi 2:16  Ze sperren de muil tegen u op Allen, die uw vijanden zijn; Ze grijnzen en knersen de tanden, En schreeuwen: Wij hebben ze vernield! Dit is de dag, waarop wij hadden gehoopt; Wij hebben hem mogen beleven en zien!
Lame NlCanisi 2:17  Zo heeft Jahweh zijn plannen ten uitvoer gebracht, Zijn woord in vervulling doen gaan, Waarmee Hij van ouds had gedreigd: Zonder ontferming heeft Hij gesloopt, Over u den vijand doen juichen, De hoorn van uw bestrijder verhoogd!
Lame NlCanisi 2:18  Roep toch met heel uw hart tot den Heer, Jammer, dochter van Sion; Laat tranen stromen als een beek Overdag en des nachts; Neen, gun u geen rust, Uw schreien houde niet op.
Lame NlCanisi 2:19  Sta op, en jammer in de nacht, Van het begin van de nachtwaak; Stort uw hart uit als water Voor het aanschijn des Heren; Hef tot Hem uw handen omhoog Voor het leven van uw kinderen!
Lame NlCanisi 2:20  Ach Jahweh, blik neer en zie toe: Wien hebt Gij zo iets berokkend? Moeten vrouwen haar eigen vrucht dan verslinden, De wichtjes op haar arm; In het heiligdom van den Heer Priester en profeet worden vermoord?
Lame NlCanisi 2:21  Ter aarde liggen op straat Knapen en grijsaards, Mijn jonge dochters en mannen Gevallen door het zwaard! Gij hebt ze gedood op de dag van uw gramschap, Ze zonder genade geslacht.
Lame NlCanisi 2:22  Als voor een feestdag riept Gij van alle kant Mijn landgenoten bijeen; En op de dag van Jahweh’s toorn Was er niet één, die ontkwam en ontsnapte: Die ik had verzorgd en groot gebracht Heeft mijn vijand verdelgd!
Chapter 3
Lame NlCanisi 3:1  Ik ben de man, die ellende aanschouwde Door de roede van zijn verbolgenheid;
Lame NlCanisi 3:2  Hij heeft mij gedreven en opgejaagd De diepste duisternis in;
Lame NlCanisi 3:3  Telkens keerde Hij zijn hand tegen mij, Elke dag opnieuw.
Lame NlCanisi 3:4  Hij heeft mijn vlees en huid doen verkwijnen, Mijn beenderen gebroken;
Lame NlCanisi 3:6  Mij in het donker doen zitten Als de doden uit aloude tijden.
Lame NlCanisi 3:7  Hij metselde mij in, zodat ik niet kon ontsnappen, En verzwaarde mijn ketens;
Lame NlCanisi 3:8  Hoe ik ook klaagde en schreide, Hij bleef doof voor mijn smeken;
Lame NlCanisi 3:9  Hij versperde mijn wegen met stenen, Vernielde mijn paden.
Lame NlCanisi 3:10  Hij loerde op mij als een beer, Als een leeuw, die in hinderlaag ligt;
Lame NlCanisi 3:11  Hij sleurde mij van mijn wegen, om mij te verscheuren, En stortte mij in het verderf;
Lame NlCanisi 3:12  Hij spande zijn boog, En maakte mij doel van de pijl.
Lame NlCanisi 3:13  Hij schoot door mijn nieren De pijlen van zijn koker.
Lame NlCanisi 3:14  Voor alle volken werd ik een hoon, Een spotlied altijd herhaald.
Lame NlCanisi 3:15  Hij heeft met bitterheid mij verzadigd, Met alsem gedrenkt.
Lame NlCanisi 3:16  Op kiezel heeft Hij mijn tanden doen bijten, Met as mij gespijsd;
Lame NlCanisi 3:17  De vrede werd mijn ziel ontroofd, Wat geluk is, ken ik niet meer.
Lame NlCanisi 3:18  Ik zeide: Weg is mijn roemen, Mijn hopen op Jahweh!
Lame NlCanisi 3:19  Gedenk toch mijn nood en mijn angst, Mijn alsem en gal!
Lame NlCanisi 3:20  Ja, Gij zult zeker gedenken, Hoe mijn ziel gaat gebukt:
Lame NlCanisi 3:21  Dit blijf ik altijd bepeinzen, Hierop altijd vertrouwen!
Lame NlCanisi 3:22  Neen, Jahweh’s genaden nemen geen einde, Nooit houdt zijn barmhartigheid op:
Lame NlCanisi 3:23  Iedere morgen zijn ze nieuw, En groot is uw trouw.
Lame NlCanisi 3:24  Mijn deel is Jahweh! zegt mijn ziel, En daarom vertrouw ik op Hem!
Lame NlCanisi 3:25  Goed is Jahweh voor die op Hem hopen, Voor iedereen, die Hem zoekt;
Lame NlCanisi 3:26  Goed is het, gelaten te wachten Op redding van Jahweh;
Lame NlCanisi 3:27  Goed is het den mens, zijn juk te dragen Van de prilste jeugd af!
Lame NlCanisi 3:28  Hij moet in de eenzaamheid zwijgen, Wanneer Hij het hem oplegt;
Lame NlCanisi 3:29  Zijn mond in het stof blijven drukken. Misschien is er hoop;
Lame NlCanisi 3:30  Zijn wangen bieden aan hem, die hem slaat, Verzadigd worden met smaad.
Lame NlCanisi 3:31  Neen, de Heer verlaat niet voor immer De kinderen der mensen!
Lame NlCanisi 3:32  Neen, na de kastijding erbarmt Hij zich weer, Naar zijn grote ontferming:
Lame NlCanisi 3:33  Want niet van harte plaagt en bedroeft Hij De kinderen der mensen!
Lame NlCanisi 3:34  Dat men onder de voeten treedt, Allen, die in het land zijn gevangen:
Lame NlCanisi 3:35  Dat men het recht van een ander verkracht Voor het aanschijn van den Allerhoogste:
Lame NlCanisi 3:36  Dat men den naaste geen recht laat geschieden: Zou de Heer dat niet zien?
Lame NlCanisi 3:37  Neen, op wiens bevel het ook is geschied, Heeft de Heer het niet geboden?
Lame NlCanisi 3:38  Komt niet uit de mond van den Allerhoogste Het kwaad en het goed?
Lame NlCanisi 3:39  Wat klaagt dan de mens bij zijn leven: Laat iedereen klagen over zijn zonde!
Lame NlCanisi 3:40  Laten wij ons gedrag onderzoeken en toetsen, En ons tot Jahweh bekeren;
Lame NlCanisi 3:41  Heffen wij ons hart op de handen omhoog Tot God in de hemel!
Lame NlCanisi 3:42  Wij bleven zondigen, en waren opstandig: Gij kondt geen vergiffenis schenken!
Lame NlCanisi 3:43  Toen hebt Gij in toorn u gepantserd en ons achtervolgd, Meedogenloos ons gedood;
Lame NlCanisi 3:44  U gehuld in een wolk, Waar geen bidden doorheen kon;
Lame NlCanisi 3:45  Tot vuil en uitschot ons gemaakt Te midden der volken.
Lame NlCanisi 3:46  Nu sperren allen de mond tegen ons op, Die onze vijanden zijn;
Lame NlCanisi 3:47  Nu liggen wij in schrik en strik, Verwoesting, vernieling;
Lame NlCanisi 3:48  Nu storten onze ogen beken van tranen Om de ondergang van de dochter van mijn volk.
Lame NlCanisi 3:51  Mijn oog doet mij wee Van al het schreien over mijn stad.
Lame NlCanisi 3:52  Als een vogel maakten ze jacht op mij, Die zonder reden mijn vijanden zijn;
Lame NlCanisi 3:53  Zij smoorden mij levend in een put, En wierpen mij nog stenen na;
Lame NlCanisi 3:54  Het water stroomde over mijn hoofd, Ik dacht: Nu ben ik verloren!
Lame NlCanisi 3:55  Toen riep ik uw Naam aan, o Jahweh, Uit het diepst van de put!
Lame NlCanisi 3:56  Gij hebt mijn smeken gehoord, uw oor niet gesloten Voor mijn zuchten en schreien;
Lame NlCanisi 3:57  Gij zijt gekomen, toen ik U riep, En hebt gesproken: Wees niet bang!
Lame NlCanisi 3:58  Heer, Gij naamt het voor mij op, En hebt mijn leven gered!
Lame NlCanisi 3:59  Jahweh, Gij hebt mijn verdrukking gezien, Mij recht verschaft;
Lame NlCanisi 3:60  Gij hebt hun wraakzucht aanschouwd, Al hun plannen tegen mij.
Lame NlCanisi 3:61  Jahweh, Gij hebt hun spotten gehoord, Al hun plannen tegen mij.
Lame NlCanisi 3:62  Mijn vijand heeft lippen zowel als gedachten Altijd tegen mij gericht.
Lame NlCanisi 3:63  Zie toe; want of ze zitten of staan, Een spotlied ben ik voor hen!
Lame NlCanisi 3:64  Jahweh, vergeld ze hun daden, Het werk hunner handen!
Lame NlCanisi 3:65  Sla hun hart met verblinding, Henzelf met uw vloek;
Lame NlCanisi 3:66  Vervolg en verniel ze in gramschap Onder uw hemel, o Jahweh!
Chapter 4
Lame NlCanisi 4:1  Hoe heeft het goud zijn glans verloren, Hoe dof is het edel metaal; Hoe werden de heilige stenen Op alle hoeken der straten gesmeten.
Lame NlCanisi 4:2  Hoe werden de kostelijke zonen van Sion, Waard hun gewicht aan het fijnste goud, Als aarden kruiken behandeld, Het maaksel van den pottenbakker.
Lame NlCanisi 4:3  Zelfs jakhalzen reiken de borst, En zogen haar welpen: Maar de dochter van mijn volk was hardvochtig Als de struisen in de woestijn.
Lame NlCanisi 4:4  De tong van de zuigeling kleefde van dorst Aan zijn gehemelte vast; De kinderen vroegen om brood, Maar niemand, die het hun brak.
Lame NlCanisi 4:5  Die van lekkernijen smulden, Versmachtten op straat; Die op purper werden gedragen, Omarmden de mesthoop.
Lame NlCanisi 4:6  Want de schuld van de dochter van mijn volk Is groter dan de zonde van Sodoma: En dàt werd in een oogwenk vernield, Zonder dat iemand de hand er aan sloeg.
Lame NlCanisi 4:7  Haar vorsten waren witter dan sneeuw En blanker dan melk, Hun lijven roder dan koralen, Hun lokken glansden als saffier.
Lame NlCanisi 4:8  Maar hun gelaat werd zwarter dan roet, Men kende ze in de straten niet meer; Hun huid lag verschrompeld om hun gebeente, Verdroogd als hout.
Lame NlCanisi 4:9  Die het zwaard had doorboord, voeren beter, Dan die door de honger werden gekweld, Zij versmachtten en werden gemarteld, Omdat ze geen veldvruchten oogstten.
Lame NlCanisi 4:10  Tedere vrouwen hebben met eigen hand Haar kinderen gekookt; Ze dienden haar tot voedsel Bij de ondergang van de dochter van mijn volk.
Lame NlCanisi 4:11  Jahweh heeft zijn volle gramschap doen woeden, Uitgestort zijn grimmige toorn, Een vuur ontstoken in Sion, Dat zijn grondslagen heeft verteerd.
Lame NlCanisi 4:12  Nooit konden de koningen der aarde geloven, Nooit iemand ter wereld: Dat de verdrukker en vijand Binnen Jerusalems poorten zou rukken.
Lame NlCanisi 4:13  Het was om de zonden van de profeten, Om de schuld van zijn priesters, Die binnen zijn muren Onschuldig bloed hadden vergoten.
Lame NlCanisi 4:14  Ze zwierven als melaatsen op straat, Bezoedeld met bloed; Men mocht hen niet aanraken, Zelfs niet bij hun kleren.
Lame NlCanisi 4:15  Op zij; onrein! riep men ze toe; Terug, terug, raakt ze niet aan! Neen, ze moeten vluchten, onder de heidenen zwerven; Hier mogen ze langer niet blijven!
Lame NlCanisi 4:16  Het aanschijn van Jahweh heeft ze verstrooid, Het blikt niet meer op hen neer; Het heeft de priesters niet ontzien, De oudsten niet gespaard.
Lame NlCanisi 4:17  Toch keken wij nog smachtend uit Naar redding: maar tevergeefs; Op onze wachtpost bleven wij staren Naar een volk, dat ons toch niet zou helpen.
Lame NlCanisi 4:18  Men bespiedde ons bij iedere stap, Zelfs op onze pleinen konden we niet gaan. Nabij was ons einde, onze dagen voorbij; Ja, ons eind was gekomen!
Lame NlCanisi 4:19  Onze vervolgers waren nog sneller Dan adelaars in de lucht; Ze zetten ons na op de bergen, Belaagden ons in de woestijn.
Lame NlCanisi 4:20  Onze levensadem, de gezalfde van Jahweh, Werd in hun kuilen gevangen; Hij, van wien wij hadden gedacht: In zijn schaduw leven wij onder de volken.
Lame NlCanisi 4:21  Jubel en juich maar, dochter van Edom, Die het land van Oes bewoont: Ook u zal de beker worden gereikt; Ge zult u bedrinken, en u ontbloten!
Lame NlCanisi 4:22  Uw schuld is ten einde, dochter van Sion: Hij zal u nooit meer verbannen! Maar ùw schuld zal Hij straffen, dochter van Edom, Uw zonden openbaren!
Chapter 5
Lame NlCanisi 5:1  Gedenk toch, Jahweh, wat wij verduren, Zie toe, en aanschouw onze smaad:
Lame NlCanisi 5:2  Ons erfdeel is aan anderen vervallen, Onze huizen aan vreemden.
Lame NlCanisi 5:3  Wezen zijn wij, vaderloos, Als weduwen zijn onze moeders;
Lame NlCanisi 5:4  Ons water drinken wij voor geld, Wij moeten ons eigen hout betalen.
Lame NlCanisi 5:5  Voortgezweept, met het juk om de hals, Uitgeput, maar men gunt ons geen rust!
Lame NlCanisi 5:6  Naar Egypte steken wij de handen uit, Naar Assjoer om brood!
Lame NlCanisi 5:7  Onze vaderen hebben gezondigd: zij zijn niet meer, Wij dragen hun schuld:
Lame NlCanisi 5:8  Slaven zijn onze heersers, En niemand, die ons uit hun handen verlost.
Lame NlCanisi 5:9  Met gevaar voor ons leven halen wij brood, Voor het dreigende zwaard der woestijn;
Lame NlCanisi 5:10  Onze huid is heet als een oven, Door de koorts van de honger.
Lame NlCanisi 5:11  De vrouwen worden in Sion onteerd, De maagden in de steden van Juda;
Lame NlCanisi 5:12  Vorsten door hen opgehangen, Geen oudsten gespaard.
Lame NlCanisi 5:13  De jongens moeten de molensteen torsen, De knapen bezwijken onder het hout;
Lame NlCanisi 5:14  Geen grijsaards meer in de poorten, Geen jonge mannen meer met hun lier.
Lame NlCanisi 5:15  Geen blijdschap meer voor ons hart, Onze reidans veranderd in rouw,
Lame NlCanisi 5:16  Gevallen de kroon van ons hoofd: Wee onzer, wij hebben gezondigd!
Lame NlCanisi 5:17  Hierom is ons hart verslagen, Staan onze ogen zo dof:
Lame NlCanisi 5:18  Om de Sionsberg, die ligt verlaten, Waar enkel jakhalzen lopen.
Lame NlCanisi 5:19  Maar Gij zetelt in eeuwigheid, Jahweh; Uw troon van geslacht tot geslacht!
Lame NlCanisi 5:20  Waarom zoudt Gij ons dan altijd vergeten, Ten einde toe ons verlaten?
Lame NlCanisi 5:21  Ach Jahweh, breng ons tot U terug: wij willen bekeren; Maak onze dagen weer als voorheen!
Lame NlCanisi 5:22  Neen, Gij hebt ons niet voor immer verworpen, Gij blijft op ons niet zo hevig verbolgen!