Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
ZECHARIAH
Up
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Toggle notes
Chapter 1
Zech DutSVVA 1:1  In de achtste maand, in het tweede jaar van Darius, geschiedde het woord des Heeren tot Zacharia, den zoon van Berechja, den zoon van Iddo, den profeet, zeggende:
Zech DutSVVA 1:2  De Heere is zeer vertoornd geweest tegen uw vaderen.
Zech DutSVVA 1:3  Daarom zeg tot hen: Alzo zegt de Heere der heirscharen: Keert weder tot Mij, spreekt de Heere der heirscharen, zo zal Ik weder tot ulieden keren, zegt de Heere der heirscharen.
Zech DutSVVA 1:4  Weest niet als uw vaderen, tot dewelke de vorige profeten riepen, zeggende: Alzo zegt de Heere der heirscharen: Bekeert u toch van uw boze wegen, en uw boze handelingen; maar zij hoorden niet, en zij luisterden niet naar Mij, spreekt de Heere.
Zech DutSVVA 1:5  Uw vaderen, waar zijn die? En de profeten, zullen zij in eeuwigheid leven?
Zech DutSVVA 1:6  Nochtans Mijn woorden en Mijn inzettingen, die Ik Mijn knechten, den profeten, geboden had, hebben zij uw vaders niet getroffen? zodat zij wederkerende zeiden: Gelijk als de Heere der heirscharen gedacht heeft ons te doen, naar onze wegen en naar onze handelingen, alzo heeft Hij met ons gedaan.
Zech DutSVVA 1:7  Op den vier en twintigsten dag, in de elfde maand ( die de maand Schebat is), in het tweede jaar van Darius, geschiedde het woord des Heeren tot Zacharia, den zoon van Berechja, den zoon van Iddo, den profeet, zeggende:
Zech DutSVVA 1:8  Ik zag des nachts, en ziet, een Man rijdende op een rood paard, en Hij stond tussen de mirten, die in de diepte waren; en achter Hem waren rode, bruine en witte paarden.
Zech DutSVVA 1:9  En Ik zeide: Mijn Heere! wat zijn deze? Toen zeide tot mij de Engel, Die met mij sprak: Ik zal u tonen, wat deze zijn.
Zech DutSVVA 1:10  Toen antwoordde de Man, Die tussen de mirten stond, en zeide: Deze zijn het, die de Heere uitgezonden heeft, om het land te doorwandelen.
Zech DutSVVA 1:11  En zij antwoordden den Engel des Heeren, Die tussen de mirten stond, en zeiden: Wij hebben het land doorwandeld, en ziet, het ganse land zit en het is stil.
Zech DutSVVA 1:12  Toen antwoordde de Engel des Heeren, en zeide: Heere der heirscharen! hoe lang zult Gij U niet ontfermen over Jeruzalem, en over de steden van Juda, op welke Gij gram geweest zijt, deze zeventig jaren?
Zech DutSVVA 1:13  En de Heere antwoordde den Engel, Die met mij sprak, goede woorden, troostelijke woorden.
Zech DutSVVA 1:14  En de Engel, Die met mij sprak, zeide tot mij: Roep uit, zeggende: Alzo zegt de Heere der heirscharen: Ik ijver over Jeruzalem en over Sion met een groten ijver.
Zech DutSVVA 1:15  En Ik ben met een zeer groten toorn vertoornd tegen die geruste heidenen; want Ik was een weinig toornig, maar zij hebben ten kwade geholpen.
Zech DutSVVA 1:16  Daarom zegt de Heere alzo: Ik ben tot Jeruzalem wedergekeerd met ontfermingen; Mijn huis zal daarin gebouwd worden, spreekt de Heere der heirscharen, en het richtsnoer zal over Jeruzalem uitgestrekt worden.
Zech DutSVVA 1:17  Roep nog, zeggende: Alzo zegt de Heere der heirscharen: Mijn steden zullen nog uitgespreid worden vanwege het goede; want de Heere zal Sion nog troosten, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen.
Zech DutSVVA 1:18  En ik hief mijn ogen op, en zag; en ziet, er waren vier hoornen.
Zech DutSVVA 1:19  En ik zeide tot den Engel, Die met mij sprak: Wat zijn deze? En Hij zeide tot mij: Dat zijn de hoornen, welke Juda, Israël en Jeruzalem verstrooid hebben.
Zech DutSVVA 1:21  Toen zeide ik: Wat komen die maken? En Hij sprak, zeggende: Dat zijn de hoornen, die Juda verstrooid hebben, zodat niemand zijn hoofd ophief; maar deze zijn gekomen om die te verschrikken, om de hoornen der heidenen neder te werpen, welke den hoorn verheven hebben tegen het land van Juda, om dat te verstrooien.
Chapter 2
Zech DutSVVA 2:1  Wederom hief ik mijn ogen op, en ik zag; en ziet, er was een man, en in zijn hand was een meetsnoer.
Zech DutSVVA 2:2  En ik zeide: Waar gaat gij henen? En hij zeide tot mij: Om Jeruzalem te meten; om te zien, hoe groot haar breedte, en hoe groot haar lengte wezen zal.
Zech DutSVVA 2:3  En ziet, de Engel, Die met mij sprak, ging uit; en een andere Engel ging uit, hem tegemoet.
Zech DutSVVA 2:4  En hij zeide tot hem: Loop, spreek dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden, vanwege de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden derzelve wezen zal.
Zech DutSVVA 2:5  En Ik zal haar wezen, spreekt de Heere, een vurige muur rondom; en Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar.
Zech DutSVVA 2:6  Hui, hui, vliedt toch uit het Noorderland, spreekt de Heere; want Ik heb ulieden uitgebreid naar de vier winden des hemels, spreekt de Heere.
Zech DutSVVA 2:7  Hui, Sion! ontkomt gij, die woont bij de dochter van Babel!
Zech DutSVVA 2:8  Want zo zegt de Heere der heirscharen: Naar de heerlijkheid over u, heeft Hij mij gezonden tot die heidenen, die ulieden beroofd hebben; want die ulieden aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan.
Zech DutSVVA 2:9  Want ziet, Ik zal Mijn hand over henlieden bewegen, en zij zullen hunnen knechten een roof wezen. Alzo zult gijlieden weten, dat de Heere der heirscharen mij gezonden heeft.
Zech DutSVVA 2:10  Juich en verblijd u, gij dochter Sions; want zie, Ik kom, en Ik zal in het midden van u wonen, spreekt de Heere.
Zech DutSVVA 2:11  En vele heidenen zullen te dien dage den Heere toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen; en Ik zal in het midden van u wonen; en gij zult weten, dat de Heere der heirscharen mij tot u gezonden heeft.
Zech DutSVVA 2:12  Dan zal de Heere Juda erven voor Zijn deel, in het heilige land, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen.
Zech DutSVVA 2:13  Zwijg, alle vlees, voor het aangezicht des Heeren! want Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning.
Chapter 3
Zech DutSVVA 3:1  Daarna toonde Hij mij Josua, den hogepriester, staande voor het aangezicht van den Engel des Heeren; en de satan stond aan zijn rechterhand, om hem te wederstaan.
Zech DutSVVA 3:2  Doch de Heere zeide tot den satan: De Heere schelde u, gij satan! ja, de Heere schelde u, Die Jeruzalem verkiest; is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt?
Zech DutSVVA 3:3  Josua nu was bekleed met vuile klederen, als hij voor het aangezicht des Engels stond.
Zech DutSVVA 3:4  Toen antwoordde Hij, en sprak tot degenen, die voor Zijn aangezicht stonden, zeggende: Doet deze vuile klederen van hem weg. Daarna sprak Hij tot hem: Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen, en Ik zal u wisselklederen aandoen.
Zech DutSVVA 3:5  Dies zeg Ik: Laat ze een reinen hoed op zijn hoofd zetten. En zij zetten dien reinen hoed op zijn hoofd, en zij togen hem klederen aan; en de Engel des Heeren stond daarbij.
Zech DutSVVA 3:6  Toen betuigde de Engel des Heeren Josua, zeggende:
Zech DutSVVA 3:7  Zo zegt de Heere der heirscharen: Indiën gij in Mijn wegen zult wandelen, en indien gij Mijn wacht zult waarnemen, zo zult gij ook Mijn huis richten, en ook Mijn voorhoven bewaren; en Ik zal u wandelingen geven onder dezen, die hier staan.
Zech DutSVVA 3:8  Hoor nu toe, Josua, gij hogepriester! gij en uw vrienden, die voor uw aangezicht zitten, want zij zijn een wonderteken; want ziet, Ik zal Mijn Knecht, de SPRUITE, doen komen.
Zech DutSVVA 3:9  Want ziet, aangaande dien steen, welken Ik gelegd heb voor het aangezicht van Josua, op dien enen steen zullen zeven ogen wezen; ziet, Ik zal zijn graveersel graveren, spreekt de Heere der heirscharen, en Ik zal de ongerechtigheid dezes lands op een dag wegnemen.
Zech DutSVVA 3:10  Te dien dage, spreekt de Heere der heirscharen, zult gijlieden een iegelijk zijn naaste nodigen tot onder den wijnstok en tot onder den vijgeboom.
Chapter 4
Zech DutSVVA 4:1  En de Engel, Die met mij sprak, kwam weder; en Hij wekte mij op, gelijk een man, die van zijn slaap opgewekt wordt.
Zech DutSVVA 4:2  En Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie, en ziet, een geheel gouden kandelaar, en een oliekruikje boven deszelfs hoofd, en zijn zeven lampen daarop; die lampen hadden zeven en zeven pijpen, dewelke boven zijn hoofd waren;
Zech DutSVVA 4:3  En twee olijfbomen daarnevens, een ter rechterzijde van het oliekruikje, en een tot deszelfs linkerzijde.
Zech DutSVVA 4:4  En ik antwoordde, en zeide tot den Engel, Die met mij sprak, zeggende: Mijn Heere! wat zijn deze dingen?
Zech DutSVVA 4:5  Toen antwoordde de Engel, Die met mij sprak, en zeide tot mij: Weet gij niet, wat deze dingen zijn? En ik zeide: Neen, mijn Heere!
Zech DutSVVA 4:6  Toen antwoordde Hij, en sprak tot mij, zeggende: Dit is het woord des Heeren tot Zerubbabel, zeggende: Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen.
Zech DutSVVA 4:7  Wie zijt gij, o grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbabel zult gij worden tot een vlak veld; want hij zal den hoofdsteen voortbrengen met toeroepingen: Genade, genade zij denzelven!
Zech DutSVVA 4:8  Het woord des Heeren geschiedde verder tot mij, zeggende:
Zech DutSVVA 4:9  De handen van Zerubbabel hebben dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het ook voleinden; opdat gij weet, dat de Heere der heirscharen mij tot ulieden gezonden heeft.
Zech DutSVVA 4:10  Want wie veracht den dag der kleine dingen? daar zich toch die zeven verblijden zullen, als zij het tinnen gewicht zullen zien in de hand van Zerubbabel; dat zijn de ogen des Heeren, die het ganse land doortrekken.
Zech DutSVVA 4:11  Verder antwoordde ik, en zeide tot Hem: Wat zijn die twee olijfbomen, ter rechterzijde des kandelaars, en aan zijn linkerzijde?
Zech DutSVVA 4:12  En andermaal antwoordende, zo zeide ik tot Hem: Wat zijn die twee takjes der olijfbomen, welke in de twee gouden kruiken zijn, die goud van zich gieten?
Zech DutSVVA 4:13  En Hij sprak tot mij, zeggende: Weet gij niet, wat deze zijn? En ik zeide: Neen, mijn Heere!
Zech DutSVVA 4:14  Toen zeide Hij: Deze zijn de twee olietakken, welke voor den Heere der ganse aarde staan.
Chapter 5
Zech DutSVVA 5:1  En ik hief mijn ogen weder op, en ik zag; en ziet, een vliegende rol.
Zech DutSVVA 5:2  En Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie een vliegende rol, welker lengte is van twintig ellen, en haar breedte van tien ellen.
Zech DutSVVA 5:3  Toen zeide Hij tot mij: Dit is de vloek, die uitgaan zal over het ganse land; want een iegelijk, die steelt, zal van hier, volgens denzelven vloek, uitgeroeid worden; desgelijks een iegelijk, die valselijk zweert, zal van hier, volgens denzelven vloek, uitgeroeid worden.
Zech DutSVVA 5:4  Ik breng dezen vloek voort, spreekt de Heere der heirscharen, dat hij kome in het huis van den dief, en in het huis desgenen, die bij Mijn Naam valselijk zweert; en hij zal in het midden zijns huizes overnachten, en hij zal het verteren, met zijn houten en zijn stenen.
Zech DutSVVA 5:5  En de Engel, Die met mij sprak, ging uit, en zeide tot mij: Hef nu uw ogen op, en zie, wat dit zij, dat er voortkomt.
Zech DutSVVA 5:6  En ik zeide: Wat is dat? En Hij zeide: Dit is een efa, die voortkomt. Verder zeide Hij: Dit is het oog over henlieden in het ganse land.
Zech DutSVVA 5:7  En ziet, een plaat van lood werd opgeheven, en er was een vrouw, zittende in het midden der efa.
Zech DutSVVA 5:8  En Hij zeide: Deze is de goddeloosheid; en Hij wierp ze in het midden van de efa; en Hij wierp het loden gewicht op den mond derzelve.
Zech DutSVVA 5:9  En ik hief mijn ogen op, en ik zag; en ziet, twee vrouwen kwamen voort, en wind was in haar vleugelen, en zij hadden vleugelen, als de vleugelen eens ooievaars; en zij voerden de efa tussen de aarde en tussen den hemel.
Zech DutSVVA 5:10  Toen zeide ik tot den Engel, Die met mij sprak: Waarhenen brengen zij deze efa?
Zech DutSVVA 5:11  En Hij zeide tot mij: Om haar een huis te bouwen in het land Sinear; dat zij daar gevestigd en gesteld worde op haar grondvesting.
Chapter 6
Zech DutSVVA 6:1  En ik hief mijn ogen weder op, en ik zag; en ziet, vier wangens gingen er uit van tussen twee bergen, en die bergen waren bergen van koper.
Zech DutSVVA 6:2  Aan den eersten wagen waren rode paarden; en aan den tweeden wagen waren zwarte paarden.
Zech DutSVVA 6:3  En aan den derden wagen witte paarden; en aan den vierden wagen hagelvlekkige paarden, die sterk waren.
Zech DutSVVA 6:4  En ik antwoordde, en zeide tot den Engel, Die met mij sprak: Wat zijn deze, mijn Heere?
Zech DutSVVA 6:5  En de Engel antwoordde, en zeide tot mij: Deze zijn de vier winden des hemels, uitgaande van daar zij stonden voor den Heere der ganse aarde.
Zech DutSVVA 6:6  Aan welken wagen de zwarte paarden zijn, die paarden gaan uit naar het Noorderland; en de witte gaan uit, dezelve achterna; en de hagelvlekkige gaan uit naar het Zuiderland.
Zech DutSVVA 6:7  En die sterke paarden gingen uit, en zochten voort te gaan, om het land te doorwandelen; want Hij had gezegd: Gaat heen, doorwandelt het land. En zij doorwandelden het land.
Zech DutSVVA 6:8  En Hij riep mij, en sprak tot mij, zeggende: Zie, deze, die uitgegaan zijn naar het Noorderland, hebben Mijn Geest doen rusten in het Noorderland.
Zech DutSVVA 6:9  En des Heeren woord geschiedde tot mij, zeggende:
Zech DutSVVA 6:10  Neem van de gevankelijk weggevoerden van Cheldai, van Tobia, en van Jedaja, en kom gij te dien dage, en ga in ten huize van Josia, den zoon van Zefanja, dewelke uit Babel gekomen zijn;
Zech DutSVVA 6:11  Te weten, neem zilver en goud, en maak kronen; en zet ze op het hoofd van Josua, den zoon van Jozadak, den hogepriester.
Zech DutSVVA 6:12  En spreek tot hem, zeggende: Alzo spreekt de Heere der heirscharen, zeggende: Ziet, een Man, Wiens naam is SPRUITE, Die zal uit Zijn plaats spruiten, en Hij zal des Heeren tempel bouwen.
Zech DutSVVA 6:13  Ja, Hij zal den tempel des Heeren bouwen, en Hij zal het sieraad dragen, en Hij zal zitten, en heersen op Zijn troon; en Hij zal priester zijn op Zijn troon; en de raad des vredes zal tussen die Beiden wezen.
Zech DutSVVA 6:14  En die kronen zullen wezen voor Chelem, en voor Tobia, en voor Jedaja, en voor Chen, den zoon van Zefanja, tot een gedachtenis in den tempel des Heeren.
Zech DutSVVA 6:15  En die verre zijn, zullen komen, en zullen bouwen in den tempel des Heeren, en gijlieden zult weten, dat de Heere der heirscharen mij tot u gezonden heeft. Dit zal geschieden, indien gij vlijtiglijk zult horen naar de stem des Heeren, uws Gods.
Chapter 7
Zech DutSVVA 7:1  Het gebeurde nu in het vierde jaar van den koning Darius, dat het woord des Heeren geschiedde tot Zacharia, op den vierden der negende maand, namelijk in Chisleu.
Zech DutSVVA 7:2  Toen men naar het huis van God gezonden had Sarezer, en Regem-melech, en zijn mannen, om het aangezicht des Heeren te smeken;
Zech DutSVVA 7:3  Zeggende tot de priesters, die in het huis des Heeren der heirscharen waren, en tot de profeten, zeggende: Moet ik wenen in de vijfde maand, mij afzonderende, gelijk als ik gedaan heb nu zo vele jaren?
Zech DutSVVA 7:4  Toen geschiedde het woord des Heeren der heirscharen tot mij, zeggende:
Zech DutSVVA 7:5  Spreek tot het ganse volk dezes lands, en tot de priesters, zeggende: Toen gij vasttet en rouwklaagdet, in de vijfde en in de zevende maand, namelijk nu zeventig jaren, hebt gijlieden Mij, Mij enigszins gevast?
Zech DutSVVA 7:6  Of als gij at, en als gij dronkt, waart gij het niet, die daar at, en gij, die daar dronkt?
Zech DutSVVA 7:7  Zijn het niet de woorden, welke de Heere uitriep door den dienst der vorige profeten, toen Jeruzalem bewoond en gerust was, en haar steden rondom haar; en het zuiden en de laagte bewoond was?
Zech DutSVVA 7:8  Verder geschiedde het woord des Heeren tot Zacharia, zeggende:
Zech DutSVVA 7:9  Alzo sprak de Heere der heirscharen, zeggende: Richt een waarachtig gericht, en doet goedertierenheid en barmhartigheden, de een aan den ander;
Zech DutSVVA 7:10  En verdrukt de weduwe noch den wees, den vreemdeling noch den ellendige; en denkt niet in uw hart de een des anderen kwaad.
Zech DutSVVA 7:11  Maar zij weigerden op te merken, en togen hun schouder terug, en zij verzwaarden hun oren, opdat zij niet hoorden.
Zech DutSVVA 7:12  En zij maakten hun hart als een diamant, opdat zij niet hoorden de wet en de woorden, die de Heere der heirscharen zond in Zijn Geest, door den dienst der vorige profeten, waaruit ontstaan is een grote toorn van den Heere der heirscharen.
Zech DutSVVA 7:13  Daarom is het geschied, gelijk als Hij geroepen had, doch zij niet gehoord hebben, alzo riepen zij ook, maar Ik hoorde niet, zegt de Heere der heirscharen;
Zech DutSVVA 7:14  Maar Ik heb hen weggestormd onder alle heidenen, welke zij niet kenden; en het land werd achter hen verwoest, zodat er niemand doorging, noch wederkeerde; want zij stelden het gewenste land tot een verwoesting.
Chapter 8
Zech DutSVVA 8:1  Daarna geschiedde het woord des Heeren der heirscharen tot mij, zeggende:
Zech DutSVVA 8:2  Alzo zegt de Heere der heirscharen: Ik heb geijverd over Sion met een groten ijver; ja, met grote grimmigheid heb Ik over haar geijverd.
Zech DutSVVA 8:3  Alzo zegt de Heere: Ik ben wedergekeerd tot Sion, en Ik zal in het midden van Jeruzalem wonen; en Jeruzalem zal geheten worden een stad der waarheid, en de berg des Heeren der heirscharen, een berg der heiligheid.
Zech DutSVVA 8:4  Alzo zegt de Heere der heirscharen: Er zullen nog oude mannen en oude vrouwen zitten op de straten van Jeruzalem; een ieder zal zijn stok in zijn hand hebben vanwege de veelheid der dagen.
Zech DutSVVA 8:5  En de straten dier stad zullen vervuld worden met knechtjes en meisjes, spelende op haar straten.
Zech DutSVVA 8:6  Alzo zegt de Heere der heirscharen: Omdat het wonderlijk is in de ogen van het overblijfsel dezes volks in deze dagen, zou het daarom ook in Mijn ogen wonderlijk zijn? spreekt de Heere der heirscharen.
Zech DutSVVA 8:7  Alzo zegt de Heere der heirscharen: Ziet, Ik zal Mijn volk verlossen uit het land des opgangs, en uit het land des nedergangs der zon.
Zech DutSVVA 8:8  En Ik zal hen herwaarts brengen, dat zij in het midden van Jeruzalem wonen zullen; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, in waarheid en in gerechtigheid.
Zech DutSVVA 8:9  Alzo zegt de Heere der heirscharen: Laat uw handen sterk zijn, gijlieden, die in deze dagen deze woorden gehoord hebt uit den mond der profeten, die geweest zijn ten dage, als de grond van het huis des Heeren der heirscharen gelegd is, dat de tempel gebouwd zou worden.
Zech DutSVVA 8:10  Want voor die dagen kwam des mensen loon te niet, en het loon van het vee was geen; en de uitgaande en de inkomende hadden geen vrede vanwege den vijand, want Ik zond alle mensen, een iegelijk tegen zijn naaste.
Zech DutSVVA 8:11  Maar nu zal Ik aan het overblijfsel dezes volks niet wezen, gelijk in de vorige dagen, spreekt de Heere der heirscharen.
Zech DutSVVA 8:12  Want het zaad zal voorspoedig zijn, de wijnstok zal zijn vrucht geven, en de aarde zal haar inkomen geven, en de hemelen zullen hun dauw geven; en Ik zal het overblijfsel dezes volks dit alles doen erven.
Zech DutSVVA 8:13  En het zal geschieden, gelijk als gij, o huis van Juda! en gij, o huis Israëls! geweest zijt een vloek onder de heidenen, alzo zal Ik ulieden behoeden, en gij zult een zegening wezen; vreest niet, laat uw handen sterk zijn.
Zech DutSVVA 8:14  Want alzo zegt de Heere der heirscharen: Gelijk als Ik gedacht heb ulieden kwaad te doen, toen Mij uw vaderen grotelijks vertoornden, zegt de Heere der heirscharen, en het heeft Mij niet berouwd.
Zech DutSVVA 8:15  Alzo denk Ik wederom in deze dagen goed te doen aan Jeruzalem, en aan het huis van Juda; vreest niet!
Zech DutSVVA 8:16  Dit zijn de dingen, die gij doen zult: spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; oordeelt de waarheid en een oordeel des vredes in uw poorten.
Zech DutSVVA 8:17  En denkt niet de een des anderen kwaad in ulieder hart; en hebt een valsen eed niet lief; want al deze zijn dingen, die Ik haat, spreekt de Heere.
Zech DutSVVA 8:18  Wederom geschiedde het woord des Heeren der heirscharen tot mij, zeggende:
Zech DutSVVA 8:19  Alzo zegt de Heere der heirscharen: Het vasten der vierde, en het vasten der vijfde, en het vasten der zevende, en het vasten der tiende maand, zal den huize van Juda tot vreugde, en tot blijdschap, en tot vrolijke hoogtijden wezen; hebt dan de waarheid en den vrede lief.
Zech DutSVVA 8:20  Alzo zegt de Heere der heirscharen: Nog zal het geschieden, dat de volken, en de inwoners van vele steden komen zullen;
Zech DutSVVA 8:21  En de inwoners der ene stad zullen gaan tot de inwoners der andere, zeggende: Laat ons vlijtig henengaan, om te smeken het aangezicht des Heeren, en om den Heere der heirscharen te zoeken; ik zal ook henengaan.
Zech DutSVVA 8:22  Alzo zullen vele volken, en machtige heidenen komen, om den Heere der heirscharen te Jeruzalem te zoeken, en om het aangezicht des Heeren te smeken.
Zech DutSVVA 8:23  Alzo zegt de Heere der heirscharen: Het zal in die dagen geschieden, dat tien mannen, uit allerlei tongen der heidenen, grijpen zullen, ja, de slip grijpen zullen van een Joodsen man, zeggende: Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord, dat God met ulieden is.
Chapter 9
Zech DutSVVA 9:1  De last van het woord des Heeren over het land Chadrach en Damaskus, deszelfs rust; want de Heere heeft een oog over den mens, gelijk over al de stammen Israëls.
Zech DutSVVA 9:2  En ook zal Hij Hamath met dezelve bepalen; Tyrus en Sidon, hoewel zij zeer wijs is;
Zech DutSVVA 9:3  En Tyrus zich sterkten gebouwd heeft, en zilver verzameld heeft als stof, en fijn goud als slijk der straten;
Zech DutSVVA 9:4  Ziet, de Heere zal haar uit het bezit stoten, en Hij zal haar vesting in de zee verslaan; en zij zal met vuur verteerd worden.
Zech DutSVVA 9:5  Askelon zal het zien, en zal vrezen; desgelijks Gaza, en zal grote smart hebben, mitsgaders Ekron, dewijl hetgeen, waar zij op zagen, hen heeft te schande gemaakt; en de koning van Gaza zal vergaan, en Askelon zal niet bewoond worden.
Zech DutSVVA 9:6  En de bastaard zal te Asdod wonen, en Ik zal den hoogmoed der Filistijnen uitroeien.
Zech DutSVVA 9:7  En Ik zal zijn bloed uit zijn mond wegdoen, en zijn verfoeiselen van tussen zijn tanden; alzo zal hij ook onzen God overblijven; ja, hij zal zijn als een vorst in Juda, en Ekron als de Jebusiet.
Zech DutSVVA 9:8  En Ik zal Mij rondom Mijn huis legeren, vanwege het heirleger, vanwege den doorgaande, en vanwege den wederkerende, opdat de drijver niet meer door hen doorga; want nu heb Ik het met Mijn ogen aangezien.
Zech DutSVVA 9:9  Verheug u zeer, gij dochter Sions! juich, gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen.
Zech DutSVVA 9:10  En Ik zal de wagens uit Efraïm uitroeien, en de paarden uit Jeruzalem; ook zal de strijdboog uitgeroeid worden, en Hij zal den heidenen vrede spreken; en Zijn heerschappij zal zijn van zee tot aan zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde.
Zech DutSVVA 9:11  U ook aangaande, o Sion! door het bloed uws verbonds, heb Ik uw gebondenen uit den kuil, daar geen water in is, uitgelaten.
Zech DutSVVA 9:12  Keert gijlieden weder tot de sterkte, gij gebondenen, die daar hoopt! ook heden verkondig Ik, dat Ik u dubbel zal wedergeven;
Zech DutSVVA 9:13  Als Ik Mij Juda zal gespannen, en Ik Efraïm den boog zal gevuld hebben; en Ik uw kinderen, o Sion! zal verwekt hebben tegen uw kinderen, o Griekenland! en u gesteld zal hebben als het zwaard van een held.
Zech DutSVVA 9:14  En de Heere zal over henlieden verschijnen, en Zijn pijlen zullen uitvaren als een bliksem; en de Heere Heere zal met de bazuin blazen, en Hij zal voorttreden met stormen uit het zuiden.
Zech DutSVVA 9:15  De Heere der heirscharen zal hen beschutten, en zij zullen eten, nadat zij de slingerstenen zullen ten ondergebracht hebben; zij zullen ook drinken, en een gedruis maken als de wijn; en zij zullen vervuld worden, gelijk het bekken, gelijk de hoeken des altaars.
Zech DutSVVA 9:16  En de Heere, hun God, zal ze te dien dage behouden, als zijnde de kudde Zijns volks; want gekroonde stenen zullen in Zijn land, als een banier, opgericht worden.
Zech DutSVVA 9:17  Want hoe groot zal zijn goed wezen en hoe groot zal zijn schoonheid wezen! Het koren zal de jongelingen, en de most zal de jonkvrouwen sprekende maken.
Chapter 10
Zech DutSVVA 10:1  Begeert van den Heere regen, ten tijde des spaden regens; de Heere maakt de weerlichten; en Hij zal hun regen genoeg geven voor ieder kruid op het veld.
Zech DutSVVA 10:2  Want de terafim spreken ijdelheid, en de waarzeggers zien valsheid, en zij spreken ijdele dromen, zij troosten met ijdelheid; daarom zijn zij henengetogen als schapen, zij zijn onderdrukt geworden; want er was geen herder.
Zech DutSVVA 10:3  Tegen de herders was Mijn toorn ontstoken, en over de bokken heb Ik bezoeking gedaan; maar de Heere der heirscharen zal Zijn kudde bezoeken, het huis van Juda, en Hij zal hen stellen, gelijk het paard Zijner majesteit in den strijd.
Zech DutSVVA 10:4  Van hetzelve zal de hoeksteen, van hetzelve zal de nagel, van hetzelve zal de strijdboog, te zamen zullen van hetzelve alle drijvers voortkomen.
Zech DutSVVA 10:5  En zij zullen zijn als de helden, die in het slijk der straten treden in den strijd, en zij zullen strijden; want de Heere zal met hen wezen; en zij zullen die beschamen, die op paarden rijden.
Zech DutSVVA 10:6  En Ik zal het huis van Juda versterken, en het huis van Jozef zal Ik behouden, en Ik zal hen weder inzetten; want Ik heb Mij hunner ontfermd, en zij zullen wezen, alsof Ik hen niet verstoten had; want Ik ben de Heere, hun God, en Ik zal ze verhoren.
Zech DutSVVA 10:7  En zij zullen zijn als een held van Efraïm, en hun hart zal zich verblijden, als van den wijn; en hun kinderen zullen het zien, en zich verblijden, hun hart zal zich verheugen in den Heere.
Zech DutSVVA 10:8  Ik zal hen toesissen, en zal ze vergaderen, want Ik zal ze verlossen; en zij zullen vermenigvuldigd worden, gelijk zij te voren vermenigvuldigd waren.
Zech DutSVVA 10:9  En Ik zal hen onder de volken zaaien, en zij zullen Mijner gedenken in verre plaatsen; en zij zullen leven met hun kinderen, en wederkeren.
Zech DutSVVA 10:10  Want Ik zal ze wederbrengen uit Egypteland, en Ik zal ze vergaderen uit Assyrië; en Ik zal ze in het land van Gilead en Libanon brengen, maar het zal hun niet genoeg wezen.
Zech DutSVVA 10:11  En Hij zal door de zee gaan, die benauwende, en Hij zal de golven in de zee slaan, en al de diepten der rivieren zullen verdrogen; dan zal de hoogmoed van Assur nedergeworpen worden, en de schepter van Egypte zal wegwijken.
Zech DutSVVA 10:12  En Ik zal hen sterken in den Heere, en in Zijn Naam zullen zij wandelen, spreekt de Heere.
Chapter 11
Zech DutSVVA 11:1  Doe uw deuren open, o Libanon! opdat het vuur uw cederen vertere.
Zech DutSVVA 11:2  Huilt, gij dennen! dewijl de cederen gevallen zijn, dewijl die heerlijke bomen verwoest zijn; huilt, gij eiken van Basan! dewijl het sterke woud nedergevallen is.
Zech DutSVVA 11:3  Er is een stem des gehuils der herderen, dewijl hun heerlijkheid verwoest is; een stem des gebruls der jonge leeuwen, dewijl de hoogmoed van de Jordaan verwoest is.
Zech DutSVVA 11:4  Alzo zegt de Heere, mijn God: Weidt deze slachtschapen.
Zech DutSVVA 11:5  Welker bezitters hen doden, en houden het voor geen schuld; en een ieder dergenen, die ze verkopen, zegt: Geloofd zij de Heere, dat ik rijk geworden ben! en niemand van degenen, die ze weiden, verschoont ze.
Zech DutSVVA 11:6  Zekerlijk, Ik zal niet meer de inwoners dezes lands verschonen, spreekt de Heere; maar ziet, Ik zal de mensen overleveren, elk een in de hand zijns naasten, en in de hand zijns konings, en zij zullen dit land te morzel slaan, en Ik zal ze uit hun hand niet verlossen.
Zech DutSVVA 11:7  Dies heb ik deze slachtschapen geweid, dewijl zij ellendige schapen zijn; en ik heb mij genomen twee stokken, den een heb ik genoemd LIEFELIJKHEID, en den anderen heb ik genoemd SAMENBINDERS; en ik heb die schapen geweid.
Zech DutSVVA 11:8  En ik heb drie herders in een maand afgesneden; want mijn ziel was over hen verdrietig geworden, en ook had hun ziel een walg van mij.
Zech DutSVVA 11:9  En ik zeide: Ik zal ulieden niet meer weiden; wat sterft, dat sterve, en wat afgesneden is, dat zij afgesneden, en dat de overgeblevenen de een des anderen vlees verslinden.
Zech DutSVVA 11:10  En ik nam mijn stok LIEFELIJKHEID, en ik verbrak denzelven, te niet doende mijn verbond, hetwelk ik met al deze volken gemaakt had.
Zech DutSVVA 11:11  Dus werd het te dien dage vernietigd, en alzo hebben de ellendigen onder de schapen, die op mij wachtten, bekend, dat het des Heeren woord was.
Zech DutSVVA 11:12  Want ik had tot henlieden gezegd: Indiën het goed is in uw ogen, brengt mijn loon, en zo niet, laat het na. En zij hebben mijn loon gewogen, dertig zilverlingen.
Zech DutSVVA 11:13  Doch de Heere zeide tot mij: Werp ze henen voor den pottenbakker: een heerlijken prijs, dien ik waard geacht ben geweest van hen! En ik nam die dertig zilverlingen, en wierp ze in het huis des Heeren, voor den pottenbakker.
Zech DutSVVA 11:14  Toen verbrak ik mijn tweeden stok, SAMENBINDERS, te niet doende de broederschap tussen Juda en tussen Israël.
Zech DutSVVA 11:15  Verder zeide de Heere tot mij: Neem u nog eens dwazen herders gereedschap.
Zech DutSVVA 11:16  Want ziet, Ik zal een herder verwekken in dit land; dat gereed is om afgesneden te worden, zal hij niet bezoeken; het jonge zal hij niet zoeken, en het verbrokene zal hij niet helen, en het stilstaande zal hij niet dragen; maar het vlees van het vette zal hij eten, en derzelver klauwen zal hij verscheuren.
Zech DutSVVA 11:17  Wee den nietigen herder, den verlater der kudde! Het zwaard zal over zijn arm zijn, en over zijn rechteroog; zijn arm zal ten enenmale verdorren, en zijn rechteroog zal ten enenmale donker worden.
Chapter 12
Zech DutSVVA 12:1  De last van het woord des Heeren over Israël. De Heere spreekt, Die den hemel uitbreidt, en de aarde grondvest, en des mensen geest in zijn binnenste formeert.
Zech DutSVVA 12:2  Ziet, Ik zal Jeruzalem stellen tot een drinkschaal der zwijmeling allen volken rondom; ja, ook zal zij zijn over Juda, in de belegering tegen Jeruzalem.
Zech DutSVVA 12:3  En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Jeruzalem stellen zal tot een lastigen steen allen volken; allen, die zich daarmede beladen, zullen gewisselijk doorsneden worden; en al de volken der aarde zullen zich tegen haar verzamelen.
Zech DutSVVA 12:4  Te dien dage, spreekt de Heere, zal Ik alle paarden met schuwigheid slaan, en hun ruiters met zinneloosheid; maar over het huis van Juda zal Ik Mijn ogen openen, en alle paarden der volken zal Ik met blindheid slaan.
Zech DutSVVA 12:5  Dan zullen de leidslieden van Juda in hun hart zeggen: De inwoners van Jeruzalem zullen mij een sterkte zijn in den Heere der heirscharen, hun God.
Zech DutSVVA 12:6  Te dien dage zal Ik de leidslieden van Juda stellen als een vurige haard onder het hout, en als een vurige fakkel onder de schoven; en zij zullen ter rechter zijde en ter linkerzijde alle volken rondom verteren; en Jeruzalem zal nog blijven in haar plaats te Jeruzalem.
Zech DutSVVA 12:7  En de Heere zal de tenten van Juda ten voorste behouden, opdat de heerlijkheid van het huis Davids, en de heerlijkheid der inwoners van Jeruzalem, zich niet verheffe tegen Juda.
Zech DutSVVA 12:8  Te dien dage zal de Heere de inwoners van Jeruzalem beschutten; en die, die onder hen struikelen zou, zal te dien dage zijn als David; en het huis Davids zal zijn als goden; als de Engel des Heeren voor hun aangezicht.
Zech DutSVVA 12:9  En het zal te dien dage geschieden, dat Ik zal zoeken te verdelgen alle heidenen, die tegen Jeruzalem aankomen.
Zech DutSVVA 12:10  Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene.
Zech DutSVVA 12:11  Te dien dage zal te Jeruzalem de rouwklage groot zijn, gelijk die rouwklage van Hadadrimmon, in het dal van Megiddon.
Zech DutSVVA 12:12  En het land zal rouwklagen, elk geslacht bijzonder; het geslacht van het huis Davids bijzonder, en hunlieder vrouwen bijzonder; en het geslacht van het huis van Nathan bijzonder, en hun vrouwen bijzonder;
Zech DutSVVA 12:13  Het geslacht van het huis van Levi bijzonder, en hun vrouwen bijzonder; het geslacht van Simeï bijzonder, en hun vrouwen bijzonder;
Zech DutSVVA 12:14  Al de overige geslachten, elk geslacht bijzonder, en hunlieder vrouwen bijzonder.
Chapter 13
Zech DutSVVA 13:1  Te dien dage zal er een Fontein geopend zijn voor het huis Davids, en voor de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinigheid.
Zech DutSVVA 13:2  En het zal te dien dage geschieden, spreekt de Heere der heirscharen, dat Ik uitroeien zal uit het land de namen der afgoden, dat zij niet meer gedacht zullen worden; ja, ook de profeten, en den onreinen geest zal Ik uit het land wegdoen.
Zech DutSVVA 13:3  En het zal geschieden, wanneer iemand meer profeteert, dat zijn vader en zijn moeder, die hem gegenereerd hebben, tot hem zullen zeggen: Gij zult niet leven, dewijl gij valsheid gesproken hebt in den Naam des Heeren; en zijn vader en zijn moeder, die hem gegenereerd hebben, zullen hem doorsteken, wanneer hij profeteert.
Zech DutSVVA 13:4  En het zal geschieden te dien dage, dat die profeten beschaamd zullen worden, een iegelijk vanwege zijn gezicht, wanneer hij profeteert; en zij zullen geen haren mantel aandoen, om te liegen.
Zech DutSVVA 13:5  Maar hij zal zeggen: Ik ben geen profeet, ik ben een man, die het land bouwt; want een mens heeft mij daartoe geworven van mijn jeugd aan.
Zech DutSVVA 13:6  En zo iemand tot hem zegt: Wat zijn deze wonden in uw handen? zo zal hij zeggen: Het zijn de wonden, waarmede ik geslagen ben, in het huis mijner liefhebbers.
Zech DutSVVA 13:7  Zwaard! ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man, Die Mijn Metgezel is, spreekt de Heere der heirscharen; sla dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden; maar Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden.
Zech DutSVVA 13:8  En het zal geschieden in het ganse land, spreekt de Heere, de twee delen daarin zullen uitgeroeid worden, en den geest geven; maar het derde deel zal daarin overblijven.
Zech DutSVVA 13:9  En Ik zal dat derde deel in het vuur brengen, en Ik zal het louteren, gelijk men zilver loutert, en Ik zal het beproeven, gelijk men goud beproeft; het zal Mijn Naam aanroepen, en Ik zal het verhoren; Ik zal zeggen: Het is Mijn volk; en het zal zeggen: De Heere is mijn God.
Chapter 14
Zech DutSVVA 14:1  Ziet, de dag komt den Heere, dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u, o Jeruzalem!
Zech DutSVVA 14:2  Want Ik zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden worden ; en de helft der stad zal uitgaan in de gevangenis; maar het overige des volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden.
Zech DutSVVA 14:3  En de Heere zal uittrekken, en Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk ten dage als Hij gestreden heeft, ten dage des strijds.
Zech DutSVVA 14:4  En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden.
Zech DutSVVA 14:5  Dan zult gijlieden vlieden door de vallei Mijner bergen ( want deze vallei der bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; den zal de Heere, mijn God, komen, en al de heiligen met U, o Heere!
Zech DutSVVA 14:6  En het zal te dien dage geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk licht, en de dikke duisternis.
Zech DutSVVA 14:7  Maar het zal een enige dag zijn, die den Heere bekend zal zijn; het zal noch dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen.
Zech DutSVVA 14:8  Ook zal het te dien dage geschieden, dat er levende wateren uit Jeruzalem vlieten zullen, de helft van die naar de oostzee, en de helft van die naar de achterste zee aan; zij zullen des zomers en des winters zijn.
Zech DutSVVA 14:9  En de Heere zal tot Koning over de ganse aarde zijn; te dien dage zal de Heere een zijn, en Zijn Naam een.
Zech DutSVVA 14:10  Dit ganse land zal rondom als een vlak veld gemaakt worden, van Geba tot Rimmon toe, zuidwaarts van Jeruzalem; en zij zal verhoogd en bewoond worden in haar plaats; van de poort van Benjamin af, tot aan de plaats van de eerste poort, tot aan de Hoekpoort toe; en van den toren van Hananeel, tot aan des konings wijnbakken toe.
Zech DutSVVA 14:11  En zij zullen daarin wonen, en er zal geen verbanning meer zijn; want Jeruzalem zal zeker wonen.
Zech DutSVVA 14:12  En dit zal de plage zijn, waarmede de Heere al de volken plagen zal, die tegen Jeruzalem krijg gevoerd zullen hebben: Hij zal een iegelijks vlees, daar hij op zijn voeten staat, doen uitteren; en een iegelijks ogen zullen uitteren in hun holen; een eens iegelijks tong zal in hun mond uitteren.
Zech DutSVVA 14:13  Ook zal het te dien dage geschieden, dat er een groot gedruis van den Heere onder hen zal wezen, zodat zij een ieder zijns naasten hand zullen aangrijpen, een eens ieders hand zal tegen de hand zijns naasten opgaan.
Zech DutSVVA 14:14  En ook zal Juda te Jeruzalem strijden; en het vermogen aller heidenen rondom zal verzameld worden, goud en zilver, en klederen in grote menigte.
Zech DutSVVA 14:15  Alzo zal ook de plage der paarden, der muildieren, der kemelen, en der ezelen, en aller beesten zijn, die in diezelve heirlegers geweest zullen zijn, gelijk gener plage geweest is.
Zech DutSVVA 14:16  En het zal geschieden, dat al de overgeblevenen van alle heidenen, die tegen Jeruzalem zullen gekomen zijn, die zullen van jaar tot jaar optrekken om aan te bidden den Koning, den Heere der heirscharen, en om te vieren het feest der loofhutten.
Zech DutSVVA 14:17  En het zal geschieden, zo wie van de geslachten der aarde niet zal optrekken naar Jeruzalem, om den Koning, den Heere der heirscharen, te aanbidden, zo zal er over henlieden geen regen wezen.
Zech DutSVVA 14:18  En indien het geslacht der Egyptenaren, over dewelke de regen niet is, niet zal optrekken noch komen, zo zal die plage over hen zijn, met dewelke de Heere die heidenen plagen zal, die niet optrekken zullen, om te vieren het feest der loofhutten.
Zech DutSVVA 14:19  Dit zal de zonde der Egyptenaren zijn, mitsgaders de zonde aller heidenen, die niet optrekken zullen, om te vieren het feest der loofhutten.
Zech DutSVVA 14:20  Te dien dage zal op de bellen der paarden staan: De HEILIGHEID DES Heeren. En de potten in het huis des Heeren zullen zijn als de sprengbekkens voor het altaar;
Zech DutSVVA 14:21  Ja, al de potten in Jeruzalem en in Juda zullen den Heere der heirscharen heilig zijn, zodat allen, die offeren willen, zullen komen, en van dezelve nemen, en in dezelve koken; en er zal geen Kanaäniet meer zijn, in het huis des Heeren der heirscharen, te dien dage.