Toggle notes
Chapter 1
II C | vlsJoNT | 1:1 | Paulus, apostel van Jezus Christus, door den wil van God, en Timotheüs de broeder, aan de gemeente Gods die in Korinthe is, met al de heiligen die in geheel Achaje zijn, | |
II C | vlsJoNT | 1:3 | Geprezen zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting, | |
II C | vlsJoNT | 1:4 | die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen die in alle verdrukking zijn, door de vertroosting waarmede wij zelven vertroost worden van God. | |
II C | vlsJoNT | 1:5 | Want gelijk de smarten van Christus over ons overvloedig zijn, zoo ook is door Christus onze vertroosting overvloedig. | |
II C | vlsJoNT | 1:6 | Doch hetzij dat wij verdrukt worden, het is tot uw vertroosting en behoudenis; hetzij dat wij vertroost worden, het is tot uw vertroosting, die werkzaam is in de volharding van dezelfde smarten die ook wij lijden. | |
II C | vlsJoNT | 1:7 | En onze hoop is vast op ulieden, wetende dat, gelijk gij deelgenooten zijt van de smarten, gij ook alzoo deelgenooten zijt van de vertroosting. | |
II C | vlsJoNT | 1:8 | Want wij willen niet, broeders, dat gij onkundig zijt van onze verdrukking die ons in Asië overkomen is, zoodat wij overmatig boven onze krachten bezwaard zijn geweest, zoodat wij zelfs wanhoopten aan het leven. | |
II C | vlsJoNT | 1:9 | Ja zelfs hadden wij in ons zelven reeds het vonnis des doods, opdat wij niet vertrouwen zouden op ons zelven, maar op dien God die de dooden opwekt; | |
II C | vlsJoNT | 1:10 | die ons uit zoodanigen dood verlost heeft en verlost; op wien wij hopen dat Hij ons ook nog verlossen zal. | |
II C | vlsJoNT | 1:11 | Ook gijlieden werkt toch mede in het gebed voor ons, opdat voor de gifte door vele personen aan ons toegebracht, voor ons ook door velen dankzegging gebracht worde. | |
II C | vlsJoNT | 1:12 | Want onze roem is deze: de getuigenis van onze konsciëntie dat wij in heiligheid en oprechtheid voor God, niet in vleeschelijke wijsheid, maar in de genade Gods, in de wereld verkeerd hebben, en inzonderheid bij ulieden. | |
II C | vlsJoNT | 1:13 | Want wij schrijven u geen andere dingen dan die gij leest of ook erkent; doch ik hoop dat gij ze tot den einde toe erkennen zult; | |
II C | vlsJoNT | 1:14 | zooals gij ook ten deele ons erkend hebt, dat wij uw roem zijn gelijk gij ook de onze zijt, in den dag van onzen Heere Jezus. | |
II C | vlsJoNT | 1:15 | En in dit vertrouwen wilde ik eerst tot ulieden komen, opdat gij een tweede gunst zoudt ontvangen, | |
II C | vlsJoNT | 1:16 | en langs u naar Macedonië trekken en wederom van Macedonië tot u komen en door ulieden voortgeholpen worden naar Judea. | |
II C | vlsJoNT | 1:17 | Dit dan willende, heb ik toch niet in lichtvaardigheid gehandeld? Of wat ik wil, dat wil ik toch niet naar het vleesch, opdat bij mij Ja zij Ja, en Neen zij Neen? | |
II C | vlsJoNT | 1:19 | Want de Zoon van God, Jezus Christus, die onder u door ons gepredikt is, door mij en Silvanus en Timotheüs, was niet Ja en Neen, maar was Ja in Hem. | |
II C | vlsJoNT | 1:20 | Want zoovele beloften Gods als er zijn, in Hem is het Ja; daarom is ook door Hem het Amen, Gode tot glorie door ons. | |
II C | vlsJoNT | 1:22 | die ons ook verzegeld heeft en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven heeft. | |
II C | vlsJoNT | 1:23 | Maar ik aanroep God tot getuige over mijn leven, dat ik om u te sparen nog niet naar Korinthe ben gekomen. | |
Chapter 2
II C | vlsJoNT | 2:1 | Doch ik heb bij mij zelven voorgenomen om niet wederom in droefheid tot ulieden te komen. | |
II C | vlsJoNT | 2:2 | Want als ik ulieden bedroef, wie is het dan die mij kan verblijden, dan alleen degene die door mij bedroefd is? | |
II C | vlsJoNT | 2:3 | En ik heb dit zelfde geschreven opdat ik niet, als ik kom, droefheid zou hebben van degenen door wie ik verblijd moest worden, vertrouwende op u allen, dat mijn blijdschap uw aller blijdschap is. | |
II C | vlsJoNT | 2:4 | Want uit vele verdrukking en benauwdheid des harten heb ik ulieden geschreven met vele tranen; niet opdat gij zoudt bedroefd worden, maar opdat gij mijn liefde zoudt weten die ik overvloedig voor ulieden heb. | |
II C | vlsJoNT | 2:5 | Doch als iemand bedroefd heeft, dan heeft hij mij niet bedroefd, maar ten deele, opdat ik hem niet bezware, u allen. | |
II C | vlsJoNT | 2:6 | Den zoodanige is deze bestraffing voldoende, die door de meerderheid is toegedeeld, | |
II C | vlsJoNT | 2:7 | alzoo dat gij den zoodanige liever moet vergeven en vertroosten, opdat niet door al te groote droefheid de zoodanige worde verslonden. | |
II C | vlsJoNT | 2:9 | Want daartoe heb ik ook geschreven, opdat ik van u de proeve mocht nemen, of gij tot alles gehoorzaam zijt. | |
II C | vlsJoNT | 2:10 | Want aan wien gij iets vergeeft, die geef ik ook; en wat ik ook vergeven heb, als ik iets heb vergeven, dat deed ik om uwentwil, in de tegenwoordigheid van Christus, opdat de Satan geen voordeel op ons behale, | |
II C | vlsJoNT | 2:12 | Doch toen ik naar Troas kwam om het Evangelie van den Christus, en toen mij een deur geopend was in den Heere, | |
II C | vlsJoNT | 2:13 | zoo heb ik toch geen rust gehad voor mijn geest omdat ik Titus mijn broeder daar niet vond, maar ik nam van hen afscheid en ging uit naar Macedonië. | |
II C | vlsJoNT | 2:14 | Doch Gode zij dank, die ons altijd tot de overwinning leidt in Christus en den reuke zijner kennis doet openbaar worden door ons in alle plaats. | |
II C | vlsJoNT | 2:15 | Want wij zijn een goede reuke van Christus voor God, in degenen die behouden worden en in degenen die verderven. | |
II C | vlsJoNT | 2:16 | Voor deze laatsten wel een reuke uit den dood tot den dood, maar voor de eersten een reuke uit het leven tot het leven. En wie is bekwaam tot deze dingen? | |
Chapter 3
II C | vlsJoNT | 3:1 | Beginnen wij wederom ons zelven aan te bevelen? Of hebben wij ook aanbevelingsbrieven noodig aan u of vanwege u, zooals sommigen? | |
II C | vlsJoNT | 3:2 | Onze brief zijt gij, geschreven in onze harten, bekend en gelezen door alle menschen; | |
II C | vlsJoNT | 3:3 | omdat het openbaar is dat gij een brief van Christus zijt, door onzen arbeid, geschreven niet met inkt, maar met den Geest des levenden Gods, niet in steenen tafelen, maar in vleeschen tafelen des harten. | |
II C | vlsJoNT | 3:5 | Niet dat wij van ons zelven bekwaam zijn om iets te verstaan als uit ons zelven, maar onze bekwaamheid is uit God. | |
II C | vlsJoNT | 3:6 | Die ons ook bekwaam gemaakt heeft als dienaars van een nieuw verbond, niet van de letter maar van den geest; want de letter doodt maar de geest maakt levend. | |
II C | vlsJoNT | 3:7 | Doch als de bediening des doods, die met letters in steenen gegraveerd is, in glorie is geweest, zoodat de kinderen Israëls niet konden blijven zien op het aangezicht van Mozes, vanwege de glorie zijns aangezichts die voorbijging, | |
II C | vlsJoNT | 3:9 | Want indien de bediening der veroordeeling glorie was, hoeveel te meer is de bediening der rechtvaardigheid overvloedig in glorie! | |
II C | vlsJoNT | 3:10 | En de bediening van Mozes, die verheerlijkt was, bezit niet de heerlijkheid in die mate, wegens de alles overtreffende heerlijkheid. | |
II C | vlsJoNT | 3:11 | Want als hetgeen voorbijging door glorie was, hoeveel te meer zal hetgeen blijft in glorie zijn! | |
II C | vlsJoNT | 3:13 | en doen niet zooals Mozes, die een bedekking leide op zijn aangezicht, opdat de kinderen Israëls niet zouden bleven zien op het einde van hetgeen voorbijgaande was. | |
II C | vlsJoNT | 3:14 | Maar hun zinnen zijn verhard. Want tot den dag van heden blijft dezelfde bedekking bij het voorlezen des Ouden Verbonds, en zij wordt niet weggenomen, omdat zij in Christus voorbijgaat. | |
II C | vlsJoNT | 3:15 | Maar tot vandaag toe, zoo dikwijls als de wet van Mozes gelezen wordt, ligt een bedekking op hun harte. | |
Chapter 4
II C | vlsJoNT | 4:1 | Daarom, nu wij deze bediening hebben naar de ons geschonken barmhartigheid, zoo zijn wij niet moedeloos, | |
II C | vlsJoNT | 4:2 | maar wij hebben de verborgenheden der schande weggeworpen, niet wandelende in listigheid, noch Gods woord vervalschende, maar door de openbaring der waarheid maken wij ons zelven aannemelijk bij alle konsciëntiën der menschen, voor Gods aangezicht. | |
II C | vlsJoNT | 4:3 | Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, dan is het bedekt in degenen die verloren gaan. | |
II C | vlsJoNT | 4:4 | in wie de god dezer eeuw de zinnen der ongeloovigen heeft verblind, opdat zij niet zouden zien het licht des Evangelies der glorie van Christus, die het beeld van God is. | |
II C | vlsJoNT | 4:5 | Want niet ons zelven prediken wij, maar Christus Jezus als Heer en ons zelven als uw dienaars om Jezus wil. | |
II C | vlsJoNT | 4:6 | Want dezelfde God die gezegd heeft: uit duisternis schijne het licht! die heeft ook in onze harten geschenen tot verlichting der kennis der glorie van God, in het aangezicht van Jezus Christus. | |
II C | vlsJoNT | 4:7 | Doch wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons, | |
II C | vlsJoNT | 4:8 | die in alles verdrukt worden, doch niet in het nauw; geen raad wetende, doch niet radeloos; | |
II C | vlsJoNT | 4:10 | altijd de dooding van Jezus in het lichaam omdragende opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam openbaar zou worden. | |
II C | vlsJoNT | 4:11 | Want wij worden al levende altijd overgegeven in den dood om Jezus wil, opdat ook het leven van Jezus openbaar zou worden in ons sterfelijk vleesch. | |
II C | vlsJoNT | 4:13 | Doch hebbende denzelfden geest des geloofs, zooals er geschreven is: Ik heb geloofd daarom heb ik gesproken zoo gelooven wij ook en daarom spreken wij, | |
II C | vlsJoNT | 4:14 | wetende dat Hij die den Heere Jezus heeft opgewekt, ook ons met Jezus zal opwekken en met u zal doen verschijnen. | |
II C | vlsJoNT | 4:15 | Want dit alles is om uwentwille, opdat de genade aan velen vermenigvuldigd, de dankzegging overvloediger doe worden tot de glorie van God. | |
II C | vlsJoNT | 4:16 | Daarom worden wij niet moedeloos, maar al is het ook dat onze uitwendige mensch verdorven wordt, zoo wordt toch onze inwendige dag aan dag vernieuwd. | |
II C | vlsJoNT | 4:17 | Want onze lichte verdrukking, die maar voor een oogenblik is, werkt ons op de meest uitnemende wijze een eeuwig gewicht van glorie, | |
Chapter 5
II C | vlsJoNT | 5:1 | Want wij weten, als deze onze aardsche woning zal afgebroken zijn, dat wij een gebouw uit God hebben, een woning zonder handen gemaakt, eeuwig, in de hemelen. | |
II C | vlsJoNT | 5:2 | Want ook zuchten wij in deze woning, verlangende bekleed te worden met onze woning die uit den hemel is, | |
II C | vlsJoNT | 5:4 | Want ook wij die in deze woning zijn zuchten bezwaard, omdat wij niet willen ontkleed maar overkleed worden, opdat hetgeen sterfelijk is van het leven moge verslonden worden. | |
II C | vlsJoNT | 5:5 | En Hij die ons daartoe bereid maakt is God, die ons ook den Geest tot onderpand heeft gegeven. | |
II C | vlsJoNT | 5:6 | Dewijl wij dan altijd goeden moed hebben en weten dat wij in het lichaam inwonende van den Heere uitwonen, | |
II C | vlsJoNT | 5:8 | zoo hebben wij goeden moed en begeeren liever uit te wonen uit het lichaam en in te wonen bij den Heere. | |
II C | vlsJoNT | 5:9 | Daarom trachten wij ook zeer, hetzij inwonende hetzij uitwonende, om welbehagelijk te zijn aan Hem. | |
II C | vlsJoNT | 5:10 | Want wij allen moeten openbaar worden voor den rechterstoel van Christus, opdat ieder ontvange naar hetgeen hij door het lichaam gedaan heeft, hetzij goed hetzij kwaad. | |
II C | vlsJoNT | 5:11 | Wetende dan den schrik des Heeren overtuigen wij menschen. Doch voor God zijn wij openbaar. En ik hoop ook in uw konsciëntiën openbaar te worden. | |
II C | vlsJoNT | 5:12 | Niet dat wij wederom ons zelven bij u aanprijzen, maar wij geven u gelegenheid om wegens ons te roemen, opdat gij u zoudt kunnen verantwoorden bij degenen die zich beroemen in den uitwendigen schijn en niet in het harte. | |
II C | vlsJoNT | 5:13 | Want hetzij dat wij buiten zinnen zijn, we zijn het voor God; hetzij dat wij gezond van zinnen zijn, het is voor ulieden. | |
II C | vlsJoNT | 5:15 | omdat wij dit oordeelen dat één voor allen gestorven is; dan zijn ook allen gestorven. En voor allen is; Hij gestorven opdat de levenden niet meer voor zich zelven zouden leven, maarvoor Hem die voor hen gestorven is en verrezen. | |
II C | vlsJoNT | 5:16 | Zoo dan, wij kennen van nu af niemand naar het vleesch. En als wij ook Christus naar het vleesch hebben gekend, wij kennen Hem nu toch zoo niet meer. | |
II C | vlsJoNT | 5:17 | Zoo dan, als iemand in Christus is, dan is hij een nieuw schepsel; de oude dingen zijn voorbijgegaan, ziet, zij zijn nieuw geworden. | |
II C | vlsJoNT | 5:18 | Maar alles is uit dien God die ons verzoend heeft met zich zelven door Christus, en die aan ons de bediening der verzoening gegeven heeft; | |
II C | vlsJoNT | 5:19 | namelijk, dat God was in Christus, de wereld met zich zelven verzoenende, hun overtredingen hun niet toerekenende, en in ons het woord der verzoening leggende. | |
II C | vlsJoNT | 5:20 | Voor Christus dus zijn wij gezanten, als van God die door ons vermaant: wij smeeken voor Christus, laat u met God verzoenen! | |
Chapter 6
II C | vlsJoNT | 6:1 | Wij dan die mede arbeiden vermanen u ook dat gij de genade Gods niet tevergeefs moogt ontvangen, | |
II C | vlsJoNT | 6:2 | — want Hij zegt: Ter geschikter tijd heb Ik u gehoord en in den dag der verlossing heb Ik u geholpen. Zie, nu is het de geschikte tijd; zie, nu is het de dag der verlossing! | |
II C | vlsJoNT | 6:4 | maar in alles ons zelven aanbevelende als Gods dienaars, in veel volharding, in verdrukkingen, in moeilijkheden, in benauwdheden, | |
II C | vlsJoNT | 6:6 | in reinheid, in kennis, in lankmoedigheid, in lieftalligheid, in den Heiligen Geest, in ongeveinsde liefde, | |
II C | vlsJoNT | 6:7 | in het woord der waarheid, in de kracht Gods, door de wapenen der rechtvaardigheid ter rechter– en linkerzijde, | |
II C | vlsJoNT | 6:8 | door eer en oneer, door kwaad en goed gerucht, als verleiders en toch waarachtigen, | |
II C | vlsJoNT | 6:9 | als onbekenden en toch goed bekend, als stervenden en zie, wij leven; als gekastijd en toch niet gedood, | |
II C | vlsJoNT | 6:10 | als bedroefden en toch altijd blijde zijnde, als armen en toch velen rijk makende, als niets hebbende en toch alles bezittende. | |
II C | vlsJoNT | 6:12 | Gij hebt geen kleine plaats in ons, maar gij hebt een kleine plaats in uw eigen gemoed! | |
II C | vlsJoNT | 6:13 | Doch om gelijke vergelding te hebben— ik spreek als tot kinderen— verbreedt gij ook uw gemoed! | |
II C | vlsJoNT | 6:14 | Zet u niet onder een zelfde juk met ongeloovigen. Want welke betrekking is er tusschen rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid? Of wat gemeenschap is er tusschen licht en duisternis? | |
II C | vlsJoNT | 6:15 | En welke overeenstemming is er tusschen Christus en Belial? Of welk deel heeft een geloovige met een ongeloovige? | |
II C | vlsJoNT | 6:16 | En wat overeenkomst heeft een tempel Gods met afgoden? Wij toch zijn een tempel des levenden Gods, zooals God gezegd heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen mijn volk zijn. | |
II C | vlsJoNT | 6:17 | Daarom gaat uit hun midden en scheidt u af— zegt de Heere— en raakt het onreine niet aan, en Ik zal u aannemen. | |
Chapter 7
II C | vlsJoNT | 7:1 | Deze beloften dan hebbende, beminden, laat ons van alle onreinheid van vleesch en geest ons zelven reinigen, volbrengende de heiligmaking in de vreeze Gods. | |
II C | vlsJoNT | 7:2 | Opent uw harten voor ons! Niemand hebben wij onrecht aangedaan, niemand hebben wij benadeeld, van niemand hebben wij voordeel getrokken. | |
II C | vlsJoNT | 7:3 | Tot veroordeeling spreek ik niet, want ik heb vooraf gezegd dat gij in onze harten zijt om samen te sterven en samen te leven. | |
II C | vlsJoNT | 7:4 | Groot is mijn vrijmoedigheid bij u, groot is mijn roem ten uwen behoeve; ik ben vervuld met vertroosting, ik ben zeer overvloedig in blijdschap bij al onze verdrukking. | |
II C | vlsJoNT | 7:5 | Want ook als wij naar Macedonië kwamen heeft ons vleesch geen rust gehad, maar in alles zijn wij verdrukt geweest; van buiten was er strijd, van binnen vreeze. | |
II C | vlsJoNT | 7:6 | Maar God, die de nedergedrukten vertroost, heeft ons vertroost in de aankomst van Titus. | |
II C | vlsJoNT | 7:7 | Doch niet alleen in zijn aankomst, maar ook in de vertroosting waardoor hij bij u vertroost is geweest, terwijl hij ons verhaalde van uw verlangen, uw weenen, uw ijver voor mij, zoodat ik mij nog meer verheug. | |
II C | vlsJoNT | 7:8 | Want alhoewel ik u in den brief bedroefd heb, ik heb daar toch geen berouw van; en al had ik er ook berouw van gehad— want ik zie dat die brief u voor een korten tijd bedroefd heeft— | |
II C | vlsJoNT | 7:9 | zoo ben ik nu toch blijde, niet omdat gij zijt bedroefd geworden, maar omdat gij tot boetvaardigheid zijt bedroefd geworden; want gij zijt bedroefd geworden naar God, zoodat gij in niets van ons nadeel geleden hebt. | |
II C | vlsJoNT | 7:10 | Want de droefheid naar God werkt boetvaardigheid tot een zaligheid die niet berouwt, maar de droefheid der wereld werkt den dood. | |
II C | vlsJoNT | 7:11 | Want ziet, dat bedroefd worden naar God, hoe groote zorgvuldigheid heeft dat voor u gewerkt! wat een verdediging, wat een verontwaardiging, wat een vreeze, wat een verlangen, wat een ijver, wat een bestraffing! In alles hebt gij u zelven getoond zuiver te zijn in deze zaak. | |
II C | vlsJoNT | 7:12 | Zoo dan, als ik u ook geschreven heb, dan is dit niet ter wille van hem die onrecht gedaan heeft, noch ter wille van hem dien onrecht aangedaan is, maar opdat uw zorgvuldigheid ten onzen behoeve zou openbaar worden voor u in Gods tegenwoordigheid. | |
II C | vlsJoNT | 7:13 | Daarom zijn wij vertroost geweest. En bij onze vertroosting zijn wij nog veel overvloediger verblijd geworden over de blijdschap van Titus, omdat zijn geest verkwikt is van u allen. | |
II C | vlsJoNT | 7:14 | Want als ik in iets bij hem over u geroemd heb, dan ben ik niet beschaamd geworden, maar zooals wij alles tot u in waarheid gesproken hebben, zoo is ook onze roem bij Titus waarheid geweest. | |
II C | vlsJoNT | 7:15 | En zijn innerlijke genegenheden zijn te overvloediger tot u, als hij gedenkt aan de gehoorzaamheid van u allen, hoe gij hem met vreeze en beving ontvangen hebt. | |
Chapter 8
II C | vlsJoNT | 8:1 | En wij maken u bekend, broeders, de genade Gods die gegeven is in de gemeenten van Macedonië, | |
II C | vlsJoNT | 8:2 | hoe dat te midden van veel beproeving en verdrukking, de overvloed hunner blijdschap en hun zeer diepe armoede, heeft uitgeblonken in den rijkdom hunner milddadigheid. | |
II C | vlsJoNT | 8:4 | met veel aandrang ons smeekende om de gunst van ook deel te mogen hebben; aan dezen dienst jegens de heiligen. | |
II C | vlsJoNT | 8:5 | En dat niet alleen, zooals wij gehoopt hadden, maar ze gaven zich zelven eerst aan den Heere en aan ons! door den wil van God. | |
II C | vlsJoNT | 8:6 | Daarom hebben wij Titus verzocht om deze gunst ook, aan ulieden te volbrengen, zooals hij te voren begonnen was. | |
II C | vlsJoNT | 8:7 | Maar gelijk gij overvloedig zijt in alles, in geloof, en woord, en kennis, en allen ijver, en in uw liefde jegens ons, zoo moet gij ook in deze gunst overvloedig zijn. | |
II C | vlsJoNT | 8:8 | Ik zeg dit niet als gebiedende, maar als om door den ijver van anderen ook de oprechtheid uwer liefde te beproeven. | |
II C | vlsJoNT | 8:9 | Want gij kent de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij, rijk zijnde, arm geworden is om uwentwille, opdat gij door zijn armoede zoudt rijk worden. | |
II C | vlsJoNT | 8:10 | En in dezen geef ik mijn gedachte. Want dit is ulieden tot nuttigheid, die niet alleen het doen maar het willen al een jaar geleden begonnen zijt. | |
II C | vlsJoNT | 8:11 | Maar volbrengt nu ook het doen, opdat er een uitvoering gegeven worde aan hetgeen gij wilt, zooals gij ook de begeerte hadt om te willen. | |
II C | vlsJoNT | 8:12 | Want als eerst de begeerte daar is, dan is zij aangenaam naar hetgeen iemand heeft, niet naar hetgeen hij niet heeft. | |
II C | vlsJoNT | 8:13 | Want ik zeg dit niet om anderen te verlichten en u te bezwaren, maar opdat er gelijkheid zij. | |
II C | vlsJoNT | 8:14 | Uw overvloed toch in dezen tegenwoordigen tijd is tot hun hulp, opdat ook hun overvloed eens u tot hulp zij; opdat er gelijkheid zij; | |
II C | vlsJoNT | 8:15 | zooals er geschreven is: hij die veel verzamelde had geen overvloed en hij die weinig verzamelde kwam niet te kort. | |
II C | vlsJoNT | 8:16 | Gode nu zij dank, die denzelfden ijver voor u gegeven heeft in het hart van Titus, | |
II C | vlsJoNT | 8:17 | dat hij het verzoek heeft ingewilligd; zelfs was hij zeer ijverig en gewillig om tot u te gaan. | |
II C | vlsJoNT | 8:18 | Wij hebben dan met hem gezonden den broeder, die in het Evangelie vermaard is door al de gemeenten. | |
II C | vlsJoNT | 8:19 | En dit niet alleen, maar hij is ook verkozen door de gemeenten om met ons te reizen met deze gave, die van ons bezorgd is tot de heerlijkheid des Heeren zelven en tot betooning van onze bereidvaardigheid. | |
II C | vlsJoNT | 8:20 | Want wij zoeken te vermijden dat iemand ons zou lasteren in deze groote som die van ons bezorgd wordt. | |
II C | vlsJoNT | 8:21 | Want wij betrachten het goede, niet alleen voor het aangezicht des Heeren, maar ook voor het aangezicht der menschen. | |
II C | vlsJoNT | 8:22 | Wij hebben dan met hen onzen broeder gezonden, dien wij in vele dingen dikwijls getrouw bevonden hebben, doch nu nog veel getrouwer vanwege het groot vertrouwen in u. | |
II C | vlsJoNT | 8:23 | Als iemand naar Titus onderzoek doet, hij is mijn medgezel en medearbeider bij u; of naar onze andere broeders, zij zijn afgezanten der gemeenten, een glorie van Christus. | |
Chapter 9
II C | vlsJoNT | 9:2 | want ik weet uw bereidwilligheid, waarvan ik roem over u bij de Macedoniërs, omdat Achaje al een jaar lang bereid is geweest, en uw ijver heeft meerderen opgewekt. | |
II C | vlsJoNT | 9:3 | Ik heb dan de broeders gezonden, opdat onze roem over u in dit opzicht niet ijdel zou zijn en gij bereid moogt zijn zooals ik gezegd heb; | |
II C | vlsJoNT | 9:4 | opdat niet, als de Macedoniërs met mij zouden komen, en zij u onvoorbereid zouden vinden, wij, (om niet te zeggen: gij) in dit vertrouwen beschaamd zouden staan. | |
II C | vlsJoNT | 9:5 | Daarom heb ik het noodig geacht den broeders te verzoeken dat zij eerst naar u zouden gaan en vooraf in orde zouden brengen de u te voren aangekondigde kollekte, opdat die gereed zij als een gewillige, niet als een karige gifte. | |
II C | vlsJoNT | 9:6 | En dit zeg ik: die karig zaait zal ook karig maaien, en die mildelijk zaait zal ook mildelijk maaien. | |
II C | vlsJoNT | 9:7 | Een ieder doe zooals hij in zijn hart heeft voorgenomen, niet met tegenzin of uit dwang, want God bemint een blijmoedigen gever. | |
II C | vlsJoNT | 9:8 | En God is machtig allen zegen overvloedig over u te doen worden, opdat gij in alles altijd genoeg hebbende, moogt overvloedig zijn tot alle goed werk, | |
II C | vlsJoNT | 9:9 | zooals er geschreven is: hij heeft uitgedeeld; hij heeft den armen gegeven; zijn rechtvaardigheid blijft tot in eeuwigheid. | |
II C | vlsJoNT | 9:10 | Hij nu die den zaaier zaad verschaft, die verschaffe ook brood tot voedsel en zal uw zaad om te zaaien vermenigvuldigen en de vruchten uwer rechtvaardigheid vermeerderen; | |
II C | vlsJoNT | 9:11 | daar gij in alles rijk zijt tot alle milddadigheid, die door ons dankzegging aan God voortbrengt. | |
II C | vlsJoNT | 9:12 | Want de volbrenging van dezen dienst is niet alleen vervullende de behoeften der heiligen, maar is ook overvloedig door vele dankzeggingen aan God; | |
II C | vlsJoNT | 9:13 | overmits zij door de proeve dezer bediening God de glorie geven wegens de gehoorzaamheid uwer belijdenis van het Evangelie van Christus en wegens de milddadigheid uwer giften aan hen en aan allen, | |
II C | vlsJoNT | 9:14 | en wegens hun gebed voor u, naar u verlangende vanwege de alles overtreffende genade Gods over u. | |
Chapter 10
II C | vlsJoNT | 10:1 | Ik Paulus zelf, bid u, — als die tegenwoordig zijnde wel gering ben onder u, doch afwezig zijnde stoutmoedig ben tegen u, — bij de zachtmoedigheid en goedertierenheid van Christus, | |
II C | vlsJoNT | 10:2 | bid ik u dat ik tegenwoordig zijnde niet stoutmoedig moge zijn met die vrijmoedigheid waarmede ik geacht word stoutmoedig te zijn tegen sommigen die ons achten alsof wij naar het vleesch wandelen. | |
II C | vlsJoNT | 10:3 | Want ofschoon wij wandelen in het vleesch, zoo strijden wij toch niet naar het vleesch. | |
II C | vlsJoNT | 10:4 | Want de wapenen van onzen strijd zijn niet vleeschelijk, maar krachtig voor God tot nederwerping van sterkten, | |
II C | vlsJoNT | 10:5 | redeneeringen nederwerpende en alle hoogte die zich verheft tegen de kennis van God, en gevangen nemende alle verstand tot de gehoorzaamheid van Christus; | |
II C | vlsJoNT | 10:6 | en gereed zijnde om alle ongehoorzaamheid te straffen, als uw gehoorzaamheid volkomen zal zijn. | |
II C | vlsJoNT | 10:7 | Aanziet gij dan de dingen die voor oogen zijn? Als iemand zich zelven acht van Christus te zijn, die moet wederom bij zich zelven bedenken dat ook wij van Christus zijn zooals hij is. | |
II C | vlsJoNT | 10:8 | Want al zou ik ook wat overvloediger roemen over onze macht die de Heere gegeven heeft tot uw opbouwing en niet tot uw nederwerping, ook dan zou ik niet beschaamd worden. | |
II C | vlsJoNT | 10:9 | Maar opdat ik niet den schijn zou hebben door de brieven te willen bevreesd maken, | |
II C | vlsJoNT | 10:10 | — want de brieven, zeggen zij, zijn wel krachtig en gewichtig, maar de tegenwoordigheid des lichaams is zwak en het woord is verachtelijk | |
II C | vlsJoNT | 10:11 | zoo moet de zoodanige berekenen dat hetgeen wij in woorden door brieven zijn, als wij afwezig zijn, wij ook zoodanig zijn inderdaad als wij tegenwoordig zijn. | |
II C | vlsJoNT | 10:12 | Want wij zijn niet stoutmoedig, om ons zelven te rekenen of te vergelijken met sommigen die zich zelven aanbevelen. Maar die zijn onverstandig, daar zij zich zelven met zich zelven meten en zich zelven met zich zelven vergelijken. | |
II C | vlsJoNT | 10:13 | Doch wij zullen niet boven de mate roemen, maar naar de mate van den regel dien God ons toegevoegd heeft om ook tot bij ulieden te strekken. | |
II C | vlsJoNT | 10:14 | Want wij strekken ons niet te ver uit, alsof wij niet tot u zouden reiken, want wij zijn ook tot bij u gekomen in het Evangelie van Christus. | |
II C | vlsJoNT | 10:15 | Niet roemende boven mate in den arbeid van anderen, maar hopende dat, als uw geloof zal vermeerderd zijn, wij onder u zullen grooter worden naar onzen werkkring, | |
II C | vlsJoNT | 10:16 | om het Evangelie te verkondigen tot de landen die voorbij u gelegen zijn, om niet te roemen in den werkkring van anderen die reeds bereid is. | |
Chapter 11
II C | vlsJoNT | 11:1 | Och, of gij van mij een weinigske dwaasheid woudt verdragen! — Maar gij zult mij wel verdragen! | |
II C | vlsJoNT | 11:2 | Want ik ben jaloersch van u met een goddelijke jaloezie; want ik ben het die u heb verloofd aan één man, om u als een reine maagd aan Christus voor te stellen. | |
II C | vlsJoNT | 11:3 | Doch ik vrees dat uw zinnen misschien worden afgetrokken van de eenvoudigheid die naar Christus leidt, zooals de slang in haar listigheid Eva heeft verleid. | |
II C | vlsJoNT | 11:4 | Want als er iemand komt die een anderen Jezus zou prediken, dien wij niet gepredikt hebben, of als gij een anderen Geest zoudt ontvangen dien gij niet ontvangen hebt, of een ander Evangelie dat gij niet ontvangen hebt, — dien verdraagt gij wel! | |
II C | vlsJoNT | 11:5 | Ik laat mij toch voorstaan dat ik in niets minder ben dan die uitstekende apostelen! | |
II C | vlsJoNT | 11:6 | Want al ben ik slecht ter tale, dan ben ik het toch niet in kennis. Doch in alles hebben wij dit onder u getoond in alle opzichten. | |
II C | vlsJoNT | 11:7 | Of heb ik zonde gedaan als ik mij zelven vernederde om u te verhoogen, omdat ik het Evangelie Gods aan ulieden verkondigd heb om niet? | |
II C | vlsJoNT | 11:8 | Andere gemeenten heb ik bezwaard, door loon te nemen, om u te bedienen; en als ik bij u was en behoeften had dan was ik niemand tot last. | |
II C | vlsJoNT | 11:9 | Want in mijn behoeften hebben de broeders voorzien die van Macedonië kwamen; en in alles heb ik mij gewacht van u te bezwaren, en ik zal mij daarvoor wachten. | |
II C | vlsJoNT | 11:10 | Daar de waarheid van Christus in mij is, zal deze roem, dien ik heb in de gewesten van Achaje, mij niet ontnomen worden. | |
II C | vlsJoNT | 11:12 | Maar ik doe dit en zal dit doen, om de gelegenheid af te snijden aan degenen die gelegenheid zoeken om daarin te roemen dat zij aan ons gelijk zijn. | |
II C | vlsJoNT | 11:13 | Want dezulken zijn schijnapostelen, bedriegelijke arbeiders, zich voordoende als apostelen van Christus. | |
II C | vlsJoNT | 11:15 | ‘t is dus niets bijzonders dat ook zijn dienaren zich voordoen als dienaars der rechtvaardigheid. Maar hun einde zal zijn naar hun werken! | |
II C | vlsJoNT | 11:16 | Ik zeg nog eens: dat niemand mij aanzie voor een dwaas. Doch als ge dit wilt, neemt mij dan aan als een dwaas, dat ik toch ook een weinigske roemen moge! | |
II C | vlsJoNT | 11:17 | Wat ik spreek, dat spreek ik dus niet naar den Heere, maar als in dwaasheid, in deze zucht naar roem! | |
II C | vlsJoNT | 11:20 | Want gij verdraagt het als iemand u dienstbaar maakt, als iemand u opeet, als iemand u berooft, als iemand zich verheft, als iemand u op het gezicht slaat. | |
II C | vlsJoNT | 11:21 | Ik ben beschaamd om te spreken, alsof wij ook zwak waren geweest. Doch waarin iemand stoutmoedig is (ik spreek in dwaasheid) daar ben ik ook stoutmoedig. | |
II C | vlsJoNT | 11:22 | Zijn zij Hebreërs? Ik ook. — Zijn zij Israëlieten? Ik ook. — Zijn zij Abrahams nakomelingen? Ik ook. | |
II C | vlsJoNT | 11:23 | Zijn zij dienaars van Christus? (ik spreek nu als een die buiten zich zelven is), ik sta boven hen; in moeilijkheden ben ik overvloediger, in slagen overvloediger, in gevangenissen menigvuldiger, in doodsgevaren dikwijls; | |
II C | vlsJoNT | 11:25 | driemaal ben ik gegeeseld, eenmaal ben ik gesteenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een dag en nacht heb ik doorgebracht in den afgrond; | |
II C | vlsJoNT | 11:26 | dikwijls ben ik op reis geweest in gevaar van rivieren, in gevaar van moordenaars, in gevaar vanwege mijn volk, in gevaar vanwege heidenen, in gevaar in de stad, in gevaar in de woestijn, in gevaar op zee, in gevaar onder schijnbroeders, | |
II C | vlsJoNT | 11:27 | in arbeid en moeite, in slapeloosheid dikwijls, in honger en dorst, in vasten dikwijls, in koude en naaktheid. | |
II C | vlsJoNT | 11:28 | Zonder nog de dingen die van buiten zijn, heb ik dagelijksche drukte, de zorg voor al de gemeenten. | |
II C | vlsJoNT | 11:29 | Wie is er zwak, dat ik niet zwak ben? Wie wordt er geërgerd, dat ik niet brand van smart? | |
II C | vlsJoNT | 11:31 | De God en Vader van den Heere Jezus, die geprezen zij in der eeuwigheid, weet dat ik niet lieg! | |
II C | vlsJoNT | 11:32 | In Damaskus liet de stadhouder van den koning Aretas de stad der Damaskenen bezetten, om mij te vangen, | |
Chapter 12
II C | vlsJoNT | 12:1 | Ik moet roemen, ofschoon het niet betamelijk is. Doch ik zal komen tot visioenen en openbaringen des Heeren. | |
II C | vlsJoNT | 12:2 | Ik ken een mensch in Christus die veertien jaar geleden is opgenomen geweest tot in den derden hemel (hetzij in het lichaam, ik weet het niet; hetzij buiten het lichaam, ik weet het niet; God weet het); | |
II C | vlsJoNT | 12:3 | Ik ken dan zulk een mensch (hetzij in het lichaam of zonder het lichaam, ik weet het niet; God weet het); | |
II C | vlsJoNT | 12:4 | dat hij is opgenomen tot het paradijs en gehoord heeft onuitgesproken dingen, die geen mensch uitspreken mag. | |
II C | vlsJoNT | 12:5 | Op zoodanige zal ik roemen, doch op mij zelven zal ik niet roemen, tenzij in mijn zwakheden. | |
II C | vlsJoNT | 12:6 | Want als ik zou willen roemen, dan zou ik daarom geen dwaas zijn, want ik zou waarheid spreken. Doch ik laat daarvan af, opdat niemand van mij zou denken boven hetgeen hij van mij ziet of uit mij hoort. | |
II C | vlsJoNT | 12:7 | En opdat ik niet hoovaardig zou worden op de uitnemendheid der openbaringen, is mij gegeven een doorn in het vleesch, een satansengel, om mij te geeselen, opdat ik niet hoovaardig zou worden. | |
II C | vlsJoNT | 12:9 | en Hij heeft tot mij gezegd: mijn genade zij u genoegzaam, want mijn kracht wordt in zwakheid volkomen. | |
II C | vlsJoNT | 12:10 | Daarom heb ik vermaak in zwakheden, in smadingen, in moeilijkheden, in vervolgingen en benauwdheden, voor Christus; want als ik zwak ben, dan ben ik machtig. | |
II C | vlsJoNT | 12:11 | Ik ben dwaas geworden. Gij hebt mij genoodzaakt, want ik behoorde door u aangeprezen te worden. In niets toch ben ik minder geweest dan die uitstekende apostelen, al ben ik ook niets. | |
II C | vlsJoNT | 12:12 | Want de kenmerken van een apostel zijn onder u gewrocht in alle volharding, door teekenen en wonderen en krachten. | |
II C | vlsJoNT | 12:13 | Want wat is er waarin gij minder geweest zijt dan de andere gemeenten, dan alleen daarin dat ik zelf u niet tot bezwaar ben geweest? Vergeeft mij dit ongelijk! | |
II C | vlsJoNT | 12:14 | Ziet, dit is nu de derde keer dat ik gereed ben om tot u te komen en ik zal u niet tot bezwaar zijn. Want ik zoek niet het uwe, maar u. Want niet de kinderen moeten schatten verzamelen voor de ouders, doch de ouders voor de kinderen. | |
II C | vlsJoNT | 12:15 | En ik zal zeer gaarne de kosten doen en voor uw zielen ten koste gegeven worden. Of zal ik, u overvloedig beminnende, te minder bemind worden? | |
II C | vlsJoNT | 12:16 | Doch het zij zoo; ik heb u niet bezwaard. Maar slim zijnde, heb ik u door list gevangen. | |
II C | vlsJoNT | 12:17 | Heb ik misschien door iemand van degenen die ik tot u gezonden heb u iets afgeperst? | |
II C | vlsJoNT | 12:18 | Ik heb Titus aangezocht en met hem den broeder gezonden. Titus heeft u toch niet afgeperst? Hebben wij niet in een zelfden geest gewandeld? Niet in dezelfde voetstappen? | |
II C | vlsJoNT | 12:19 | Sedert langen tijd denkt gij dat wij ons zelven bij u verdedigen. Voor Gods aangezicht in Christus spreken wij. En dit alles, beminden, voor uw opbouwing! | |
II C | vlsJoNT | 12:20 | Want ik vrees dat, als ik kom, ik u niet zóó zal vinden als ik begeer, en dat ik door u zóó zal gevonden worden als gij niet begeert; dat er misschien twist, jaloezie, gramschap, gekijf, achterklappingen, oorblazingen, verwaandheden, beroerten zijn. | |
Chapter 13
II C | vlsJoNT | 13:1 | Dit is de derde keer dat ik tot u kom. In den mond van twee of drie getuigen zal alle woord vast staan. | |
II C | vlsJoNT | 13:2 | Ik heb te voren gezegd, toen ik tegenwoordig was voor de tweede keer, en ik zeg nu afwezig zijnde tot degenen die te voren gezondigd hebben en tot al de anderen, dat ik niet sparen zal als ik wederom kom; | |
II C | vlsJoNT | 13:3 | want gij zoekt een bewijs dat Christus in mij spreekt; Hij die jegens ulieden niet zwak is, maar krachtig is in ulieden. | |
II C | vlsJoNT | 13:4 | Want wel is Hij gekruisigd uit zwakheid, maar Hij leeft in de kracht Gods; want ook wij zijn zwak in Hem, maar wij zullen leven in de kracht Gods voor u. | |
II C | vlsJoNT | 13:5 | Onderzoekt u zelven of gij in het geloof zijt, beproeft u zelven. Of erkent gij niet dat Christus Jezus in ulieden is? Tenzij dat gij onoprecht zijt. | |
II C | vlsJoNT | 13:7 | En wij bidden van God dat gij gansch geen kwaad doen moogt, niet opdat wij goedgekeurd zouden bevonden worden, maar opdat gij het goede zoudt doen, en wij afgekeurd zouden bevonden worden. | |
II C | vlsJoNT | 13:9 | Want wij verheugen ons als wij zwak zijn en gij sterk zijt, en ook dit begeeren wij, uw volmaking. | |
II C | vlsJoNT | 13:10 | Daarom schrijf ik dit, afwezig zijnde, opdat ik, tegenwoordig zijnde, niet strengelijk zou moeten handelen naar de macht die de Heere mij gegeven heeft tot opbouwing en niet tot nederwerping. | |
II C | vlsJoNT | 13:11 | Voorts, broeders, vaartwel, wordt volkomen, zijt getroost, zijt eensgezind, leeft in vrede! En de God van liefde en vrede zal met ulieden zijn! | |