Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
I CORINTHIANS
Up
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Toggle notes
Chapter 1
I Co vlsJoNT 1:1  Paulus, geroepen tot apostel van Jezus Christus, door den wil van God, en Sosthenes de broeder,
I Co vlsJoNT 1:2  Aan de gemeente Gods die in Korinthe is, aan degenen die geheiligd zijn in Christus Jezus, geroepen heiligen, met allen die den Naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen in elke plaats, hunnen en onzen Heere:
I Co vlsJoNT 1:3  Genade zij ulieden en vrede van God onzen Vader en van den Heere Jezus Christus.
I Co vlsJoNT 1:4  Ik dank mijn God altijd over ulieden, vanwege de genade Gods die ulieden gegeven is in Christus Jezus;
I Co vlsJoNT 1:5  dat gij in alle ding zijt rijk geworden in Hem, in alle woord en alle kennis;
I Co vlsJoNT 1:6  gelijk het getuigenis van Christus is bevestigd onder ulieden,
I Co vlsJoNT 1:7  zoodat gij niet achterstaat in eenige genadegifte, terwijl gij de openbaarwording van onzen Heere Jezus Christus verwacht,
I Co vlsJoNT 1:8  die u ook zal bevestigen tot den einde toe als onberispelijk en in den dag van onzen Heere Jezus Christus.
I Co vlsJoNT 1:9  God is getrouw, door wien gij geroepen zijt tot gemeenschap met zijn Zoon Jezus Christus.
I Co vlsJoNT 1:10  Doch ik vermaan u, broeders, door den Naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij allen hetzelfde spreekt en dat er onder ulieden geen scheuringen zijn, maar dat gij vereenigd zijt in dezelfde gezindheid en in hetzelfde gevoelen.
I Co vlsJoNT 1:11  Want mij is omtrent u bekend geworden, mijn broeders, door die van Chloë, dat er onder u twistingen zijn.
I Co vlsJoNT 1:12  Ik bedoel dit, dat ieder van u zegt: ik ben van Apollos, en ik van Kefas, en ik van Christus!
I Co vlsJoNT 1:13  Is Christus gedeeld? Paulus is toch voor u niet gekruisigd? of zijt gij in den naam van Paulus gedoopt?
I Co vlsJoNT 1:14  Ik dank God dat ik niemand van u gedoopt heb dan alleen Krispus en Gajus;
I Co vlsJoNT 1:15  opdat niemand zou zeggen dat gij in mijn naam zijt gedoopt.
I Co vlsJoNT 1:16  Doch ik heb ook het huisgezin van Stefanas gedoopt. Overigens weet ik niet dat ik iemand anders heb gedoopt.
I Co vlsJoNT 1:17  Want Christus heeft mij niet gezonden om te doopen maar om het Evangelie te verkondigen, niet in wijsheid des woords, opdat het kruis van Christus niet van kracht zou beroofd worden.
I Co vlsJoNT 1:18  Want het woord des kruises is wel dwaasheid voor degenen die verloren gaan, maar voor ons die behouden worden, is het een kracht Gods.
I Co vlsJoNT 1:19  Want er is geschreven: Ik zal de wijsheid der wijzen verderven, en het verstand der verstandigen zal Ik wegdoen.
I Co vlsJoNT 1:20  Waar is de wijze? Waar is de schriftgeleerde? Waar is de twistredenaar dezer eeuw? Heeft God de wijsheid der wereld niet verdwaasd?
I Co vlsJoNT 1:21  Want aangezien in de wijsheid Gods de wereld door de wijsheid God niet heeft gekend, zoo heeft het Gode behaagd door de dwaasheid der prediking te behouden die gelooven.
I Co vlsJoNT 1:22  En omdat de Joden teekenen begeeren en de Grieken wijsheid zoeken,
I Co vlsJoNT 1:23  — doch wij den gekruisigden Christus prediken, den Joden wel een ergernis en den volken een dwaasheid
I Co vlsJoNT 1:24  zoo prediken wij hun die geroepen zijn, zoowel Joden als Grieken, den Christus Gods, als de kracht en de wijsheid Gods.
I Co vlsJoNT 1:25  Want het dwaze Gods is wijzer dan de menschen en het zwakke Gods is sterker dan de menschen.
I Co vlsJoNT 1:26  Want merkt op, broeders, dat onder ulieden niet veel wijzen naar het vleesch, niet veel machtigen, niet veel edelen, zijn geroepen;
I Co vlsJoNT 1:27  maar het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen zou beschamen, en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren opdat Hij het sterke zou beschamen;
I Co vlsJoNT 1:28  en het onedele der wereld en het verachte heeft God uitverkoren, hetgeen niet is, opdat Hij hetgeen is zou doen verdwijnen.
I Co vlsJoNT 1:29  Opdat geen vleesch zou roemen voor Gods aangezicht.
I Co vlsJoNT 1:30  Doch uit Hem zijt gij in Christus Jezus, die voor ons van God geworden is wijsheid, en rechtvaardigheid, en heiliging, en verlossing;
I Co vlsJoNT 1:31  opdat gelijk geschreven is, de roemende in den Heere roeme.
Chapter 2
I Co vlsJoNT 2:1  En als ik tot u gekomen ben, broeders, ben ik niet gekomen met uitnemendheid des woords en der wijsheid, om ulieden de getuigenisse Gods te verkondigen.
I Co vlsJoNT 2:2  Want ik heb geen voornemen gehad om onder ulieden iets anders te weten dan alleen Jezus Christus en dien als den Gekruisigde.
I Co vlsJoNT 2:3  En ik was bij ulieden in zwakheid, en in vreeze, en in veel beving,
I Co vlsJoNT 2:4  en mijn woord en mijn prediking waren niet in overhalende woorden van wijsheid, maar in betooning van den Geest en de kracht;
I Co vlsJoNT 2:5  opdat uw geloof niet zijn zou in wijsheid van menschen, maar in Gods kracht.
I Co vlsJoNT 2:6  Toch spreken wij wijsheid onder de volwassenen, doch een wijsheid niet van deze eeuw, noch van de oversten dezer eeuw die verdwijnen;
I Co vlsJoNT 2:7  maar wij spreken Gods wijsheid in een verborgenheid, die bedekt was, en die God vóór de eeuwen bestemd had tot onze glorie,
I Co vlsJoNT 2:8  die niemand van de oversten dezer eeuw gekend heeft; want als zij ze gekend hadden dan zouden zij den Heere der glorie niet gekruisigd hebben.
I Co vlsJoNT 2:9  Maar zooals geschreven is: Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen menschenhart opgekomen is, dat heeft God bereid voor degenen die Hem beminnen.
I Co vlsJoNT 2:10  Doch aan ons heeft God het geopenbaard door den Geest; want de Geest onderzoekt alles, zelfs de diepten Gods.
I Co vlsJoNT 2:11  Want wie van de menschen weet de dingen van een mensch, dan alleen de geest des menschen die in hem is? Zoo ook weet niemand de dingen Gods dan alleen de Geest Gods.
I Co vlsJoNT 2:12  Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die van God ons in genade geschonken zijn,
I Co vlsJoNT 2:13  die wij ook spreken, niet in woorden die de menschelijke wijsheid leert, maar in leeringen des Geestes, geestelijke dingen door geestelijke verklarende.
I Co vlsJoNT 2:14  Maar de zinnelijke mensch ontvangt niet de dingen des Geestes Gods, want ze zijn hem een dwaasheid en hij kan ze niet verstaan omdat ze geestelijk beoordeeld worden.
I Co vlsJoNT 2:15  Maar de geestelijke mensch beoordeelt alles, doch hij zelf wordt van niemand beoordeeld.
I Co vlsJoNT 2:16  Want wie kent den zin des Heeren, die Hem zou onderwijzen? Doch wij hebben den zin van Christus.
Chapter 3
I Co vlsJoNT 3:1  En wat mij betreft, broeders, ik kon tot ulieden niet spreken als tot geestelijken, maar als tot vleeschelijken, als tot kinderkens in Christus.
I Co vlsJoNT 3:2  Melk heb ik u te drinken gegeven, niet vaste spijze, want gij kondet die nog niet, en kunt ze ook nu nog niet verdragen, want gij zijt nog vleeschelijk.
I Co vlsJoNT 3:3  Want als er onder u jaloezie is en twist, zijt ge dan niet vleeschelijk en wandelt ge dan niet naar den mensch?
I Co vlsJoNT 3:4  Want als de een zegt: ik ben van Paulus, en de ander: ik van Apollos, zijt gij dan niet menschen?
I Co vlsJoNT 3:5  Wat toch is Apollos? Wat is Paulus? — Dienaars, door wie gij geloofd hebt en naarmate de Heere aan elk gegeven heeft.
I Co vlsJoNT 3:6  Ik heb geplant, Apollos heeft begoten. Maar God heeft doen groeien.
I Co vlsJoNT 3:7  Alzoo dan, noch de planter is iets, noch de begieter, maar God die doet groeien.
I Co vlsJoNT 3:8  En de planter en begieter zijn gelijk, doch ieder zal zijn eigen loon ontvangen naar zijn eigen arbeid.
I Co vlsJoNT 3:9  Want wij zijn Gods medearbeiders; Gods arbeidsveld, Gods gebouw zijt gijlieden.
I Co vlsJoNT 3:10  Naar de genade Gods die aan mij gegeven is heb ik als een verstandig bouwmeester een fundament gelegd; doch een ander bouwt daarop. Maar een ieder moge toezien hoe hij daarop bouwt!
I Co vlsJoNT 3:11  Een ander fundament toch kan niemand leggen, behalve het gelegde, dat is Jezus Christus.
I Co vlsJoNT 3:12  Want als iemand op het fundament bouwt goud, zilver, kostbare steenen, hout, hooi, riet,
I Co vlsJoNT 3:13  ieders werk zal openbaar worden, want de dag zal het doen kennen omdat het in vuur wordt geopenbaard, en hoedanig ieders werk is, zal het vuur zelf uitwijzen.
I Co vlsJoNT 3:14  Als iemands werk blijft, dat hij daarop gebouwd heeft, dan zal hij loon ontvangen.
I Co vlsJoNT 3:15  Als iemands werk verbrand wordt dan zal hij verlies lijden; maar hij zelf zal worden behouden, doch als door het vuur heen.
I Co vlsJoNT 3:16  Weet gij niet dat gij een tempel Gods zijt en dat de Geest Gods in ulieden woont?
I Co vlsJoNT 3:17  Als iemand den tempel Gods verderft, dien zal God verderven, want de tempel Gods is heilig en zoodanigen zijt gij.
I Co vlsJoNT 3:18  Dat niemand zich zelven bedriege! Als iemand onder ulieden denkt verstandig te zijn in deze eeuw, dat hij dan een dwaas worde, opdat hij verstandig moge worden.
I Co vlsJoNT 3:19  Want het verstand van deze wereld is dwaasheid bij God. Want er is geschreven: God vat de verstandigen in hun zoogenaamde verstandigheid.
I Co vlsJoNT 3:20  En wederom: De Heere kent de redeneeringen der verstandigen, dat ze ledig zijn.
I Co vlsJoNT 3:21  Dus niemand roeme in menschen. Want alles is van u,
I Co vlsJoNT 3:22  hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Kefas, hetzij wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige dingen, hetzij toekomende dingen, alles is van ulieden;
I Co vlsJoNT 3:23  doch gij zijt van Christus, en Christus is van God.
Chapter 4
I Co vlsJoNT 4:1  Alzoo houde ieder ons als dienaars van Christus en bestuurders van Gods verborgenheden.
I Co vlsJoNT 4:2  Voor het overige wordt in de bestuurders vereischt dat ieder getrouw worde bevonden.
I Co vlsJoNT 4:3  Voor mij nu is het allerminste dat ik van ulieden word geoordeeld, of van een menschelijk vonnis. Ja, ik oordeel ook mij zelven niet;
I Co vlsJoNT 4:4  want ik weet niets tegen mij zelven, maar daarin ben ik niet gerechtvaardigd; doch die mij oordeelt is de Heere.
I Co vlsJoNT 4:5  Zoo dan, beoordeelt niets voor den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, die ook de verborgen dingen der duisternis zal aan het licht brengen en de raadslagen der harten zal openbaren; en alsdan zal ieder van God den lof ontvangen die hem toekomt.
I Co vlsJoNT 4:6  Deze dingen nu, broeders, heb ik bij vergelijking toegepast op mij zelven en op Apollos om uwentwil, opdat gij in ons niets zoudt leeren boven hetgeen geschreven is, opdat niet de een ten behoeve van een ander opgeblazen worde tegen den ander.
I Co vlsJoNT 4:7  Want wie onderscheidt u? En wat hebt gij dat gij niet hebt ontvangen? En als gij het ontvangen hebt, wat beroemt gij u dan alsof gij het niet ontvangen hadt?
I Co vlsJoNT 4:8  Reeds zijt gij verzadigd; reeds zijt gij rijk geworden; zonder ons hebt gij geheerscht; en ik zou willen dat gij zoudt heerschen opdat ook wij met u mochten heerschen!
I Co vlsJoNT 4:9  Want ik meen dat God ons, apostelen, als de laagsten heeft aangewezen, als ter dood veroordeelden, omdat wij een schouwspel zijn geworden voor de wereld, en voor engelen en menschen.
I Co vlsJoNT 4:10  Wij zijn dwazen om Christus wil, maar gij zijt verstandigen in Christus; wij zijn zwakken, maar gij zijt sterken; gij zijt geëerden, maar wij zijn verachten.
I Co vlsJoNT 4:11  Tot op deze ure toe lijden wij honger en dorst, en zijn wij naakt en worden wij geslagen en verjaagd;
I Co vlsJoNT 4:12  en wij arbeiden, werkende met eigen handen; gescholden zijnde zegenen wij; vervolgd zijnde verdragen wij;
I Co vlsJoNT 4:13  belasterd zijnde bidden wij; als uitvaagsel der wereld zijn wij geworden, als aller afschrapsel tot nu toe.
I Co vlsJoNT 4:14  Niet om u te beschamen schrijf ik deze dingen, maar als mijn beminde kinderen vermaan ik ulieden,
I Co vlsJoNT 4:15  want al zoudt gij tien duizend opvoeders in Christus hebben, gij hebt toch niet veel vaders; want in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie gewonnen.
I Co vlsJoNT 4:17  Om die reden heb ik Timotheüs tot ulieden gezonden, die mijn beminde en getrouwe zoon is in den Heere, die ulieden zal herinneren mijn wegen die in Christus Jezus zijn, zooals ik overal in iedere gemeente leer.
I Co vlsJoNT 4:18  Alsof ik niet tot ulieden komen zou, zijn sommigen opgeblazen.
I Co vlsJoNT 4:19  Doch ik zal spoedig tot u komen, als de Heere wil, en dan zal ik kennis nemen, niet van het woord der opgeblazenen, maar van de kracht.
I Co vlsJoNT 4:20  Want niet in woord bestaat het koninkrijk Gods maar in kracht.
I Co vlsJoNT 4:21  Wat wilt gij? Zal ik tot u komen met een roede, of in liefde en een geest van zachtmoedigheid?
Chapter 5
I Co vlsJoNT 5:1  In het algemeen hoort men dat er hoererij is onder ulieden, en wel zoodanig hoererij als er zelfs onder de heidenen niet is: dat iemand de vrouw zijns vaders heeft.
I Co vlsJoNT 5:2  En nog zijt gij opgeblazen en hebt niet liever gejammerd, opdat hij die deze daad begaan heeft uit uw midden weggenomen zou worden?
I Co vlsJoNT 5:3  Doch ik, als afwezig naar het lichaam, maar tegenwoordig naar den geest, heb reeds geoordeeld, alsof ik tegenwoordig was, dengene die alzoo heeft gehandeld,
I Co vlsJoNT 5:4  in den Naam des Heeren Jezus, als gijlieden zult samen vergaderd zijn en mijn geest, met de kracht van onzen Heere Jezus,
I Co vlsJoNT 5:5  denzulke over te geven aan den Satan, tot verderf des vleesches, opdat de geest gered worde in den dag des Heeren Jezus.
I Co vlsJoNT 5:6  Uw roem is niet fraai! Weet gij niet dat een weinig zuurdeesem den geheelen deegklomp zuur maakt?
I Co vlsJoNT 5:7  Zuivert den ouden zuurdeesem uit, opdat gij een nieuwe deegklomp moogt zijn, zooals gij zonder zuurdeesem zijt. Want ook Christus, ons Pascha, is geslacht.
I Co vlsJoNT 5:8  Laat ons dan feest houden, niet in een ouden zuurdeesem, noch in een zuurdeesem van kwaadheid en boosheid, maar in ongezuurdeesemde brooden van oprechtheid en waarheid.
I Co vlsJoNT 5:9  Ik heb u in den brief geschreven u niet te vermengen met hoereerders.
I Co vlsJoNT 5:10  Doch ik bedoelde niet in het algemeen met de hoereerders dezer wereld, of de gierigaards en roovers, of afgodendienaars; want dan zoudt gij moeten uit de wereld gaan.
I Co vlsJoNT 5:11  Maar nu, wat ik u geschreven heb, is dit: dat gij u niet zoudt vermengen met iemand die een broeder wordt genoemd en dan een hoereerder is, of gierigaard, of afgodendienaar, of lasteraar, of dronkaard, of roover; ja dat gij ook met zulk een zelfs niet zoudt eten.
I Co vlsJoNT 5:12  Want wat heb ik te oordeelen degenen die buiten de gemeente zijn? Oordeelt gij niet degenen die binnen de gemeente zijn?
I Co vlsJoNT 5:13  Die buiten de gemeente zijn zal God oordeelen. Doet gij den booze uit uw midden weg!
Chapter 6
I Co vlsJoNT 6:1  Iemand van u, die een geschil heeft met een ander, durft hij recht zoeken de onrechtvaardigen en niet bij de heiligen?
I Co vlsJoNT 6:2  Weet gij dan niet dat de heiligen de wereld zullen oordeelen? En als door ulieden de wereld geoordeeld wordt, zijt gij dan onbevoegd tot de kleinste gerichtzaken?
I Co vlsJoNT 6:3  Weet gij niet dat wij engelen zullen oordeelen? Hoeveel te meer dan de dingen van dit leven?
I Co vlsJoNT 6:4  Als gij dan gerichtzaken hebt van dit leven, stelt gij dan dezulken tot rechters die in de gemeente niet geacht zijn?
I Co vlsJoNT 6:5  Tot uw schande zeg ik u dit. Is er dan onder u geen verstandige, die zal kunnen oordeelen tusschen zijn broeders?
I Co vlsJoNT 6:6  Maar een broeder zoekt recht tegen een broeder, en dat bij ongeloovigen?
I Co vlsJoNT 6:7  Het is al een groot misbruik onder u dat gij gerichtzaken met elkander hebt. Waarom lijdt gij niet liever onrecht? Waarom lijdt gij niet liever schade?
I Co vlsJoNT 6:8  Maar gij doet onrecht en doet schade, en dat nog wel aan broeders!
I Co vlsJoNT 6:9  Weet gij dan niet dat onrechtvaardigen Gods koninkrijk niet zullen erven?
I Co vlsJoNT 6:10  Dwaalt niet! Noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch echtbrekers, noch onzedelijken, noch onnatuurlijken, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, noch lasteraars, noch roovers, zullen Gods koninkrijk erven.
I Co vlsJoNT 6:11  En sommigen van u zijn alzoo geweest; maar gij zijt afgewasschen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den Naam van den Heere Jezus Christus en in den Geest onzes Gods.
I Co vlsJoNT 6:12  Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij door geen ding laten onderwerpen.
I Co vlsJoNT 6:13  De spijzen zijn voor den buik en de buik is voor de spijzen, maar God zal dezen en die wegdoen. Doch het lichaam is niet voor de hoererij maar voor den Heere, en de Heere voor het lichaam.
I Co vlsJoNT 6:14  En God doet beide: Hij heeft den Heere opgewekt en zal ons opwekken door zijn kracht.
I Co vlsJoNT 6:15  Weet gij niet dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan de leden van Christus nemen en die maken tot leden van een hoere? In het geheel niet!
I Co vlsJoNT 6:16  Of weet gij niet dat degene die zich bij een hoere voegt één lichaam met haar is? Want er wordt gezegd: die twee zullen tot één vleesch zijn.
I Co vlsJoNT 6:17  Doch die zich bij den Heere voegt is één geest met Hem.
I Co vlsJoNT 6:18  Ontvliedt de hoererij! Alle zonde, als een mensch die doet, is buiten het lichaam. Maar die hoererij bedrijft zondigt tegen zijn eigen lichaam.
I Co vlsJoNT 6:19  Of weet gij niet dat uw lichaam een tempel is van den Heiligen Geest die in u is, dien gij van God hebt, en dat gij niet uws zelfs eigendom zijt?
I Co vlsJoNT 6:20  Want gij zijt gekocht voor een grooten prijs. Geeft dan Gode de glorie in uw lichaam.
Chapter 7
I Co vlsJoNT 7:1  Aangaande de dingen nu waarvan gij mij hebt geschreven, het is voor een mensch goed geen vrouw aan te raken.
I Co vlsJoNT 7:2  Doch om de hoererijen te vermijden, laat iederen man zijn eigen vrouw hebben en laat iedere vrouw haar eigen man hebben.
I Co vlsJoNT 7:3  Dat de man aan de vrouw geve wat hij haar schuldig is; alzoo ook de vrouw aan den man.
I Co vlsJoNT 7:4  De vrouw heeft niet de macht over haar eigen lichaam, maar de man; alzoo ook heeft de man niet de macht over zijn eigen lichaam, maar de vrouw.
I Co vlsJoNT 7:5  Berooft u niet van elkander, dan alleen met beider toestemming voor een tijd, opdat gij u bezig houdt met gebed; en komt dan wederom samen opdat de Satan u niet bekore vanwege uw begeerlijkheid.
I Co vlsJoNT 7:6  Doch ik zeg dit bij wijze van toelating, niet als gebod.
I Co vlsJoNT 7:7  Want ik wou dat alle menschen waren zooals ik zelf ben. Maar ieder heeft zijn eigen gave van God; de een aldus, de ander alzoo.
I Co vlsJoNT 7:8  Doch ik zeg tot de ongetrouwden en de weduwen, dat het hun goed is als zij blijven zooals ik ben.
I Co vlsJoNT 7:9  Maar als zij zich niet kunnen onthouden, laat ze dan trouwen; want beter is het te trouwen dan te branden.
I Co vlsJoNT 7:10  Doch den getrouwden beveel ik— niet ik, maar de Heere— dat de vrouw van den man niet scheide.
I Co vlsJoNT 7:11  Doch indien zij scheidt, dat zij ongetrouwd blijve of met den man verzoene. En dat een man zijn vrouw niet verlate.
I Co vlsJoNT 7:12  Maar tot de anderen zeg ik, niet de Heere: als eenige broeder een ongeloovige vrouw heeft en deze tevreden is om met hem te wonen, dan verlate hij haar niet.
I Co vlsJoNT 7:13  En als eenige vrouw een ongeloovigen man heeft, en deze tevreden is, om met haar te wonen, dan verlate zij den man niet.
I Co vlsJoNT 7:14  Want de ongeloovige man is geheiligd in de vrouw en de ongeloovige vrouw is geheiligd in den broeder; anders toch zijn uw kinderen ongereinigd, maar nu zijn zij heilig.
I Co vlsJoNT 7:15  Maar als de ongeloovige scheidt, laat hem scheiden. De broeder of de zuster is niet gebonden in zulke gevallen. God heeft ons tot vrede geroepen.
I Co vlsJoNT 7:16  Wat toch weet gij, vrouw, of gij den man zult redden? Of wat weet gij, man, of gij de vrouw zult redden?
I Co vlsJoNT 7:17  Alleenlijk, zooals de Heere aan een ieder gedeeld heeft, zooals God een ieder geroepen heeft, dat hij alzoo wandele. En alzoo beveel ik in al de gemeenten.
I Co vlsJoNT 7:18  Is iemand besneden zijnde geroepen? Die doe de besnijdenis niet teniet. Is iemands onbesneden zijnde geroepen Hij late zich niet besnijden.
I Co vlsJoNT 7:19  De besnijdenis is niets en de onbesnedenheid is niets, maar het onderhouden van Gods geboden.
I Co vlsJoNT 7:20  Een ieder blijve in die beroeping waarin hij geroepen is.
I Co vlsJoNT 7:21  Zijt gij geroepen als dienstknecht? Bekommer u daarover niet. Maar als gij ook kunt vrij worden, doe dat liever,
I Co vlsJoNT 7:22  Want de dienstknecht die in den Heer geroepen is, is een vrijgemaakte des Heeren. Alzoo die vrij zijnde geroepen is, is een dienstknecht van Christus.
I Co vlsJoNT 7:23  Tot een grooten prijs zijt gij gekocht; wordt geen dienaren van menschen.
I Co vlsJoNT 7:24  Een ieder in hetgeen hij geroepen is, broeders, daarin blijve hij bij God!
I Co vlsJoNT 7:25  Wat nu de maagden betreft, heb ik geen bevel des Heeren, maar ik geef mijn gevoelen, als een die barmhartigheid van den Heere verkregen heb om betrouwbaar te zijn.
I Co vlsJoNT 7:26  Ik meen dan dat dit goed is, om de voorstaande moeilijkheid, namelijk dat het den mensch goed is te zijn zooals hij is.
I Co vlsJoNT 7:27  Zijt gij aan een vrouw verbonden? Zoek geen losmaking. Zijt gij niet aan een vrouw verbonden? Zoek geen vrouw.
I Co vlsJoNT 7:28  Maar ook als gij trouwt zondigt gij niet, en als een maagd trouwt, zondigt zij niet. Doch dezulken zullen smarte hebben naar het vleesch; en ik zou u willen sparen.
I Co vlsJoNT 7:29  Maar dit zeg ik, broeders! de tijd is kort. Dat voortaan zij die vrouwen hebben mogen zijn als haar niet hebbende,
I Co vlsJoNT 7:30  en de weenenden als niet weenende, en de blijden als niet blijde zijnde, en de koopenden als niet bezittende,
I Co vlsJoNT 7:31  en die de wereld gebruiken als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij.
I Co vlsJoNT 7:32  Maar ik zou willen dat gij zonder zorgen zijt. De ongetrouwde zorgt voor de dingen des Heeren, hoe hij den Heere zal behagen.
I Co vlsJoNT 7:33  Doch de getrouwde zorgt voor de dingen der wereld, hoe hij de vrouw zal behagen.
I Co vlsJoNT 7:34  Er is ook verschil tusschen de vrouw en de maagd. De ongetrouwde zorgt voor de dingen des Heeren, opdat zij heilig zij, beide naar het lichaam en naar den geest. Maar de getrouwde zorgt voor de dingen der wereld, hoe zij den man zal behagen.
I Co vlsJoNT 7:35  Dit nu zeg ik tot uw eigen voordeel. Niet om een strik rond u te werpen, maar tot hetgeen welvoegelijk is en bekwaam om u den Heere toe te voegen zonder afleiding.
I Co vlsJoNT 7:36  Doch als iemand meent dat hij onwelvoegelijk handelt jegens zijn maagd, als zij boven de jeugd gaat, en het alzoo geschieden moet, die doe wat hij wil. Hij zondigt niet; laat ze trouwen.
I Co vlsJoNT 7:37  Maar die vast staat in zijn harte en geen noodzakelijkheid heeft, maar macht heeft over zijn eigen wil, en dit in zijn eigen harte heeft besloten, om zijn eigen maagd te bewaren, die zal goed doen.
I Co vlsJoNT 7:38  Alzoo dan, die zijn maagd uithuwelijkt die doet goed, en die haar niet uithuwelijkt zal beter doen.
I Co vlsJoNT 7:39  Een vrouw is door de wet verbonden voor zoo langen tijd als haar man leeft; maar als de man is ontslapen dan is zij vrij om te trouwen met wien zij wil; alleenlijk in den Heere.
I Co vlsJoNT 7:40  Doch gelukkiger is zij als zij blijft zooals zij is, naar mijn meening. En ik denk dat ik ook den Geest van God heb.
Chapter 8
I Co vlsJoNT 8:1  Omtrent de dingen die aan de afgoden geofferd zijn weten wij dat wij allen kennis hebben. De kennis maakt opgeblazen, doch de liefde bouwt op.
I Co vlsJoNT 8:2  Als iemand denkt iets te weten dan weet hij nog niet zooals hij moet weten.
I Co vlsJoNT 8:3  Maar als iemand God bemint, die is van Hem gekend.
I Co vlsJoNT 8:4  Omtrent het eten dan van de dingen die aan de afgoden zijn geofferd, weten wij dat een afgod niets is in de wereld en dat niemand God is dan Eén.
I Co vlsJoNT 8:5  Want alhoewel er zijn die goden genoemd worden, hetzij in hemel, hetzij op aarde, gelijk er vele goden en vele heeren zijn,
I Co vlsJoNT 8:6  toch is er voor ons maar één God, de Vader, uit wien alles is en wij tot Hem, en maar één Heere, Jezus Christus, door wien alles is en wij door Hem.
I Co vlsJoNT 8:7  Doch niet in allen is die kennis. Maar sommigen, die tot nog toe iets van den afgod denken, eten als van dingen die aan de afgoden geofferd zijn, en hun konsciëntie die zwak is, wordt daardoor bevlekt.
I Co vlsJoNT 8:8  Doch spijze zal ons niet nader tot God brengen, en als wij eten dan zijn wij er niet beter om, en als wij niet eten dan zijn wij er niet minder om.
I Co vlsJoNT 8:9  Maar ziet toe dat deze uw vrijheid geen aanstoot wordt voor de zwakken.
I Co vlsJoNT 8:10  Want als iemand u, die kennis hebt, zou zien aanliggen in een afgodstempel, zou dan niet de konsciëntie van hem die zwak is, worden verkracht, om te eten van de dingen die aan de afgoden zijn geofferd?
I Co vlsJoNT 8:11  Want door uw kennis zal de zwakke verderven, de broeder, om wiens wil Christus gestorven is.
I Co vlsJoNT 8:12  En alzoo zondigende tegen de broeders en hun zwakke konsciëntie kwetsende zondigt gij tegen Christus.
I Co vlsJoNT 8:13  Daarom, als spijze mijn broeder ergert, zal ik volstrekt nooit vleesch eten, opdat ik mijn broeder niet zou ergeren.
Chapter 9
I Co vlsJoNT 9:1  Ben ik niet vrij? Ben ik geen apostel? Heb ik Jezus onzen Heer niet gezien? Zijt gijlieden niet mijn werk in den Heere?
I Co vlsJoNT 9:2  Indien ik voor anderen geen apostel ben, dan ben ik het toch wel voor ulieden? Want het merkteeken van mijn apostelschap zijt gij in den Heere.
I Co vlsJoNT 9:3  Deze is mijn verdediging voor degenen die naar mij onderzoek doen.
I Co vlsJoNT 9:4  Hebben wij niet het recht om te eten en te drinken?
I Co vlsJoNT 9:5  Hebben wij niet het recht om een zuster als vrouw met ons te leiden, zooals ook de andere apostelen en de broeders des Heeren, en Kefas?
I Co vlsJoNT 9:6  Of hebben alleen ik en Barnabas geen recht om niet te werken?
I Co vlsJoNT 9:7  Wie dient er ooit in den oorlog op eigen kosten? Wie plant er een wijngaard en eet zijn vrucht niet? Of wie hoedt er een kudde en eet niet van de melk der kudde?
I Co vlsJoNT 9:8  Spreek ik deze dingen alleen naar menschelijk gebruik? Of zegt ook de wet dit niet?
I Co vlsJoNT 9:9  In de wet van Mozes toch is geschreven: Gij zult een dorschenden os niet muilbanden. En voor de ossen is God toch niet bezorgd?
I Co vlsJoNT 9:10  Of is het niet veelmeer om onzentwille dat Hij dit zegt? Ja, om onzentwille is het geschreven, omdat de ploeger moet ploegen op hope, en de dorscher moet dorschen op hope van te kunnen genieten.
I Co vlsJoNT 9:11  Als wij voor ulieden geestelijke dingen gezaaid hebben, is het dan een groote zaak als wij uw stoffelijke dingen maaien?
I Co vlsJoNT 9:12  Als anderen van dat recht over u genieten, waarom wij niet veel meer? Doch wij hebben van dat recht geen gebruik gemaakt, maar wij verdragen alles, opdat wij geen hinder zouden toebrengen aan het Evangelie van Christus.
I Co vlsJoNT 9:13  Weet gij niet dat zij die de heilige dingen bedienen van de dingen uit den tempel eten? Dat zij die bij den altaar dienen hun deel hebben van den altaar?
I Co vlsJoNT 9:14  Zoo ook heeft de Heere geboden aan degenen die het Evangelie verkondigen om uit het Evangelie te leven.
I Co vlsJoNT 9:15  Doch ik heb van deze dingen geen gebruik gemaakt. Ik heb dit ook niet geschreven opdat het in mijn geval alzoo zou geschieden; want ik zou veel liever sterven dan dat iemand mijn roem zou ontnemen.
I Co vlsJoNT 9:16  Want als ik het Evangelie verkondig is dat mij geen roem, maar die plicht is mij opgelegd. Want wee mij als ik het niet zou verkondigen!
I Co vlsJoNT 9:17  Want als ik dat gewillig doe dan heb ik loon, maar als ik het onwillig doe, de bediening is mij toch toevertrouwd.
I Co vlsJoNT 9:18  Wat is dan mijn loon? Dat ik het Evangelie verkondigende het Evangelie kosteloos stelle om geen misbruik te maken van mijn recht in het Evangelie.
I Co vlsJoNT 9:19  Want vrij zijnde van allen heb ik mij zelven dienstbaar gemaakt aan allen, opdat ik meerderen zou winnen.
I Co vlsJoNT 9:20  En voor de Joden ben ik als een Jood geworden, opdat ik Joden zou winnen; voor degenen die onder de wet zijn ben ik geworden als onder de wet, ofschoon ik niet onder de wet was, opdat ik degenen die onder de wet zijn winnen zou.
I Co vlsJoNT 9:21  Voor degenen die zonder wet zijn ben ik geworden als zonder wet, ofschoon ik niet zonder wet van God was maar in de wet van Christus, opdat ik degenen die zonder wet zijn zou winnen.
I Co vlsJoNT 9:22  Voor de zwakken ben ik een zwakke geworden, opdat ik de zwakken zou winnen; voor allen ben ik alles geworden, opdat ik in alle geval sommigen behouden zou.
I Co vlsJoNT 9:23  Alles doe ik om het Evangelie opdat ik er mede deelgenoot van worde.
I Co vlsJoNT 9:24  Weet gij niet dat zij die in de renbaan loopen allen wel loopen, doch dat er maar één den prijs ontvangt? Loopt gij alzoo dat gij dien verkrijgen moogt.
I Co vlsJoNT 9:25  Al nu wie mededingt onthoudt zich van alles, en dezen doen dit om een verderfelijke kroon te bekomen; maar wij zoeken een onverderfelijke.
I Co vlsJoNT 9:26  Wat mij aangaat, ik loop niet als in het onzekere, ik kamp niet als de lucht slaande,
I Co vlsJoNT 9:27  maar ik bedwing mijn lichaam en breng het onder bedwang, opdat ik niet misschien, terwijl ik aan anderen predik zelf verwerpelijk worde.
Chapter 10
I Co vlsJoNT 10:1  Want ik wil niet, broeders, dat gij niet zoudt weten, dat onze vaders allen onder de wolk waren en allen door de zee gegaan, zijn,
I Co vlsJoNT 10:2  en allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee,
I Co vlsJoNT 10:3  en allen dezelfde geestelijke spijze gegeten hebben,
I Co vlsJoNT 10:4  en allen denzelfden geestelijken drank gedronken hebben, want zij dronken uit een geestelijke steenrots die volgde en de steenrots was de Christus.
I Co vlsJoNT 10:5  Maar in de meesten van hen heeft God geen welbehagen gehad, want zij werden neergeslagen in de woestijn.
I Co vlsJoNT 10:6  Deze dingen nu zijn ons tot voorbeelden geschied, opdat wij niet zouden lust hebben naar het kwaad, zooals zij lust gehad hebben.
I Co vlsJoNT 10:7  En wordt geen afgodendienaars zooals sommigen van hen, gelijk geschreven is: Het volk zat neder om te eten en te drinken en zij stonden op om te spelen.
I Co vlsJoNT 10:8  En laat ons niet hoereeren, zooals sommigen van hen hebben gehoereerd en er vielen op één dag drie en twintig duizend.
I Co vlsJoNT 10:9  En laat ons den Heere niet tergen, zooals sommigen van hen getergd hebben en ze werden door de slangen vernield.
I Co vlsJoNT 10:10  En murmureert niet, zooals sommigen van hen gemurmureerd hebben en ze werden vernield door den verderver.
I Co vlsJoNT 10:11  Deze dingen nu zijn hun overkomen bij maniere van voorbeelden, en ze zijn beschreven tot waarschuwing van ons tot wie de einden der eeuwen zijn gekomen.
I Co vlsJoNT 10:12  Alzoo die meent te staan moge toezien dat hij niet valle!
I Co vlsJoNT 10:13  Een bekoring is u niet overkomen dan alleen een menschelijke; doch God is getrouw, die niet zal toelaten dat gij in bekoring komt boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de bekoring ook den weg banen om te ontkomen, opdat gij ze kunt verdragen.
I Co vlsJoNT 10:14  Daarom, mijn beminden, vlucht van den afgodendienst!
I Co vlsJoNT 10:15  Als tot verstandigen spreek ik; beoordeelt gij wat ik zeg.
I Co vlsJoNT 10:16  De drinkbeker der zegeningen, dien wij zegenen, is die niet de gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet de gemeenschap des lichaams van Christus?,
I Co vlsJoNT 10:17  Want er is één brood en wij velen zijn één lichaam, want allen deelen wij van dat eene brood.
I Co vlsJoNT 10:18  Aanziet Israël naar het vleesch! Hebben zij die de offeranden eten niet een deel van het offeraltaar?
I Co vlsJoNT 10:19  Wat zeg ik dan? Dat een afgodsoffer iets is? O dat een afgod iets is?
I Co vlsJoNT 10:20  Neen, maar dat de heidenen datgene wat zij opofferen aan de booze geesten opofferen en niet aan God. En ik wil niet dat gij gemeenschap hebt met de booze geesten.
I Co vlsJoNT 10:21  Gij kunt niet den drinkbeker des Heeren drinke en den drinkbeker der booze geesten; gij kunt niet deel hebben aan de tafel des Heeren en aan de tafel der booze geesten.
I Co vlsJoNT 10:22  Of zullen wij den Heer tergen? Wij zijn toch niet sterker dan Hij?
I Co vlsJoNT 10:23  Alles is geoorloofd, maar alles is niet nuttig; alles is geoorloofd, maar alles is niet opbouwend.
I Co vlsJoNT 10:24  Dat niemand zijn eigen voordeel zoeke, maar dat van een ander.
I Co vlsJoNT 10:25  Al wat in het vleeschhuis verkocht wordt moogt gij eten, zonder om der konsciëntie wille iets te onderzoeken;
I Co vlsJoNT 10:27  Als iemand der ongeloovigen u noodigt tot een maaltijd, en gij wilt gaan, eet dan al wat u wordt voorgezet, zonder om der konsciëntie wille iets te onderzoeken.
I Co vlsJoNT 10:28  Doch in geval iemand tot u zou zeggen: dat is aan de afgoden geofferd! eet dan niet, ter wille van hem die u waarschuwt en om de konsciëntie.
I Co vlsJoNT 10:29  Ik spreek hier van de konsciëntie, niet van u zelven maar van den ander: want waarom wordt mijn vrijheid geoordeeld van eens anders konsciëntie?
I Co vlsJoNT 10:30  Als ik met dankzegging deel heb aan den maaltijd, waarom word ik gelasterd over iets waarvoor ik dankzeg?
I Co vlsJoNT 10:31  Hetzij dan dat gij eet, hetzij dat gij drinkt, of wat gij ook doet, doet alles tot glorie van God.
I Co vlsJoNT 10:32  Geeft geen aanstoot, noch aan Joden, noch aan Grieken, noch aan de gemeente Gods;
I Co vlsJoNT 10:33  zooals ik ook allen in alles behaag, niet zoekende mijn eigen voordeel maar dat van velen, opdat zij mogen behouden worden.
Chapter 11
I Co vlsJoNT 11:1  Zijt, mijn navolgers, zooals ook ik van Christus.
I Co vlsJoNT 11:2  Ik prijs u, broeders, dat gij in alles aan mij gedachtig zijt en dat gij onderhoudt de instellingen, zooals ik u overgeleverd heb.
I Co vlsJoNT 11:3  Doch ik wil dat gij weten zult dat Christus het Hoofd is van iederen man, en dat de man het hoofd is der vrouw, en God het Hoofd van Christus.
I Co vlsJoNT 11:4  Iedere man die bidt of profeteert met gedekten hoofde onteert zijn Hoofd.
I Co vlsJoNT 11:5  En iedere vrouw die bidt of profeteert met ongesluierden hoofde, onteert haar hoofd. Want dat is een en hetzelfde alsof zij kaal geschoren zou zijn.
I Co vlsJoNT 11:6  Want als een vrouw niet gesluierd is, dat zij dan ook kaal geschoren worde. Maar als het schande is voor een vrouw om geschoren te worden of het haar afgesneden te hebben, dat zij dan gesluierd zij.
I Co vlsJoNT 11:7  Want een man behoeft het hoofd niet te bedekken, omdat hij het beeld en de glorie van God is. Maar de vrouw is de glorie des mans.
I Co vlsJoNT 11:8  Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw is uit den man.
I Co vlsJoNT 11:9  Want ook de man is niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om den man.
I Co vlsJoNT 11:10  Daarom moet de vrouw een teeken van macht op het hoofd hebben, om der engelen wil.
I Co vlsJoNT 11:11  Hoe het ook zij, de vrouw is niet zonder den man, noch de man zonder de vrouw, in den Heere.
I Co vlsJoNT 11:12  Want zooals de vrouw uit den man is, zoo is ook de man door de vrouw, maar alles is uit God.
I Co vlsJoNT 11:13  Oordeelt onder u zelven: is het betamelijk dat een vrouw ongesluierd tot God bidt?
I Co vlsJoNT 11:14  Leert de natuur zelve u niet dat het een schande is voor een man als hij lang haar draagt?
I Co vlsJoNT 11:15  Maar als een vrouw lang haar draagt is haar dit tot glorie, omdat het lange haar tot een sluier haar gegeven is.
I Co vlsJoNT 11:16  Doch als iemand belieft twistziek te zijn, wij hebben zoodanige gewoonte niet, zoomin als de gemeenten Gods.
I Co vlsJoNT 11:17  Maar als ik u deze vermaning geef dan prijs ik u niet, omdat gij niet samenkomt om beter maar om erger te worden.
I Co vlsJoNT 11:18  Want vooreerst hoor ik dat er scheuringen onder u zijn, als gij in de gemeente samenkomt.
I Co vlsJoNT 11:19  En ten deele geloof ik het, omdat er sekten onder u moeten zijn, opdat de oprechten onder u openbaar worden.
I Co vlsJoNT 11:20  Als gij dan samenkomt, dan is het niet des Heeren Avondmaal dat gij eet.
I Co vlsJoNT 11:21  Want bij het eten neemt ieder vooraf zijn eigen maaltijd, en de een is hongerig en de ander is overdadig.
I Co vlsJoNT 11:22  Wat? Hebt gij dan geen huizen om te eten en te drinken? Of veracht gij de gemeente Gods en maakt gij beschaamd degenen die niets hebben? Wat zal ik u zeggen? Zal ik u prijzen? In dezen prijs ik u niet.
I Co vlsJoNT 11:23  Want ik heb van den Heere ontvangen hetgeen ik u ook heb overgeleverd, dat de Heere Jezus in den nacht waarin Hij werd verraden, brood nam;
I Co vlsJoNT 11:24  en als Hij gedankt had brak Hij het en zeide: Neemt, eet, dat is mijn lichaam, dat voor u gebroken is; doet dat tot mijn gedachtenis.
I Co vlsJoNT 11:25  Alzoo ook den drinkbeker, na den maaltijd, zeggende: Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in mijn bloed; doet dat, zoo dikwijls als gij dien drinken zult, tot mijn gedachtenis.
I Co vlsJoNT 11:26  Want zoo dikwijls als gij dit brood zult eten en den drinkbeker zult drinken, verkondigt gij den dood des Heeren, totdat Hij komt.
I Co vlsJoNT 11:27  Zoo dan, wie onwaardiglijk het brood zal eten of den drinkbeker des Heeren zal drinken, die zal schuldig zijn aan het lichaam en het bloed des Heeren.
I Co vlsJoNT 11:28  De mensch onderzoeke dan zich zelven en alzoo ete hij van het brood en drinke uit den drinkbeker.
I Co vlsJoNT 11:29  Want zoo wie eet en drinkt, die eet en drinkt zich zelven ten oordeel, als hij het lichaam des Heeren niet onderscheidt.
I Co vlsJoNT 11:30  Daarom zijn onder ulieden veel zwakken en zieken, en niet weinigen slapen.
I Co vlsJoNT 11:31  Want als wij ons zelven onderzochten dan zouden wij niet geoordeeld worden;
I Co vlsJoNT 11:32  maar als wij door den Heere geoordeeld worden dan worden wij gekastijd, opdat wij niet met de wereld zouden veroordeeld worden.
I Co vlsJoNT 11:33  Zoo dan, mijn broeders, als gij samenkomt om te eten, wacht dan op elkander.
I Co vlsJoNT 11:34  Als iemand honger heeft dan moet hij te huis eten, opdat gij niet tot een oordeel samenkomt. De overige dingen zal ik regelen als ik zal gekomen zijn.
Chapter 12
I Co vlsJoNT 12:1  Aangaande de geestelijke gaven, broeders, wil ik niet dat gij in onkunde zijt.
I Co vlsJoNT 12:2  Gij weet dat gij, toen gij heidenen waart, tot de stomme afgoden u liet trekken, zooals men u leide.
I Co vlsJoNT 12:3  Daarom verklaar ik u dat niemand, die in den Geest Gods spreekt, zeggen zal: Jezus is een vervloeking; en niemand kan zeggen: Jezus is Heer! dan in den Heiligen Geest.
I Co vlsJoNT 12:4  Verschillende gaven nu zijn er, maar de Geest is dezelfde;
I Co vlsJoNT 12:5  en verschillende bedieningen zijn er, en dezelfde Heer;
I Co vlsJoNT 12:6  en verschillende werkingen zijn er, doch dezelfde God, die alles werkt in allen.
I Co vlsJoNT 12:7  Aan ieder nu wordt de openbaring des Geestes gegeven tot nuttigheid.
I Co vlsJoNT 12:8  Want aan den een wordt door den Geest gegeven het woord der wijsheid, doch aan den ander het woord der kennis, naar denzelfden Geest;
I Co vlsJoNT 12:9  aan een ander geloof, in denzelfden Geest, en aan een ander gaven van genezingen, in denzelfden Geest,
I Co vlsJoNT 12:10  en aan een ander werkingen van krachten, en aan een ander profetie, en aan een ander onderscheiding der geesten, en aan een ander verschillende soort van talen, en aan een ander verklaring van talen.
I Co vlsJoNT 12:11  Dit alles nu werkt een en dezelfde Geest, bedeelende aan ieder in het bijzonder zooals Hij wil.
I Co vlsJoNT 12:12  Want zooals het lichaam één is en vele ledematen heeft en al de ledematen des lichaams, die vele zijn, maar één lichaam zijn, alzoo ook de Christus.
I Co vlsJoNT 12:13  Want ook in één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstbaren, hetzij vrijen; en wij zijn allen gelaafd tot één Geest.
I Co vlsJoNT 12:14  En ook het lichaam is niet één lidmaat maar veel ledematen.
I Co vlsJoNT 12:15  Als nu de voet zou zeggen: omdat ik de hand niet ben, zoo ben ik niet van het lichaam; zou hij daarom niet van het lichaam zijn?
I Co vlsJoNT 12:16  En als het oor zou zeggen: omdat ik geen oog ben, zoo ben ik niet van het lichaam; zou het daarom niet van het lichaam zijn?
I Co vlsJoNT 12:17  Als het geheele lichaam oog zou zijn, waar zou dan het gehoor zijn? Als het geheel gehoor zou zijn, waar zou de reuk zijn?
I Co vlsJoNT 12:18  Maar nu heeft God de ledematen gesteld, elk in het lichaam, zooals Hij gewild heeft.
I Co vlsJoNT 12:19  Als zij allen één lidmaat waren, waar zou dan het lichaam zijn?
I Co vlsJoNT 12:20  Maar nu zijn er vele ledematen, doch het lichaam is één.
I Co vlsJoNT 12:21  Nu kan het oog niet zeggen tot de hand: ik heb u niet noodig! Of wederom het hoofd tot de voeten: ik heb u niet noodig!
I Co vlsJoNT 12:22  Maar integendeel, de ledematen des lichaams die de zwakste schijnen, zijn noodzakelijk,
I Co vlsJoNT 12:23  en die ons toeschijnen de oneerlijkste des lichaams te zijn, die omringen wij met te meer eer, en onze onsierlijkste hebben overvloediger versiering.
I Co vlsJoNT 12:24  Want onze sierlijke ledematen hebben het niet noodig. Maar God heeft het lichaam samengesteld, gevende overvloediger eer aan die het noodig hebben;
I Co vlsJoNT 12:25  opdat er geen scheuringen zijn in het lichaam, maar de ledematen voor elkander dezelfde zorg dragen.
I Co vlsJoNT 12:26  En als één lidmaat lijdt, dan lijden al de ledematen mede; als één lidmaat glorie ontvangt, dan zijn al de ledematen mede verheugd.
I Co vlsJoNT 12:27  Gijlieden nu zijt het lichaam van Christus, en ledematen in het bijzonder.
I Co vlsJoNT 12:28  En God heeft sommigen in de gemeente aangesteld, vooreerst apostelen, ten tweede profeten, ten derde leeraars, daarna krachten, daarna gaven van genezingen, helpers, bestuurders, verschillende soorten van talen.
I Co vlsJoNT 12:29  Allen zijn toch geen apostelen? Allen zijn toch geen profeten? Allen zijn geen leeraars? Allen zijn geen krachten?
I Co vlsJoNT 12:30  Niet allen hebben gaven van genezingen? Niet allen spreken in verschillende talen? Niet allen zijn uitleggers?
I Co vlsJoNT 12:31  Doch tracht gij allen naar de beste gaven. En een nog uitmuntender weg ga ik u aanwijzen.
Chapter 13
I Co vlsJoNT 13:1  Als ik spreek in de talen der menschen en de engelen, maar ik heb geen liefde, dan ben ik een klinkende bel geworden of een klaterend metaal.
I Co vlsJoNT 13:2  En als ik de profetie heb en alle verborgenheden weet, en alle kennis, en als ik al het geloof heb zoodat ik bergen zou verzetten, maar geen liefde heb, dan ben ik niets.
I Co vlsJoNT 13:3  En als ik al mijn goederen uitdeel om de armen te voeden, en als ik mijn lichaam overgeef om verbrand te worden, maar geen liefde heb, het zou mij niets baten.
I Co vlsJoNT 13:4  De liefde is geduldig; de liefde is vriendelijk; de liefde is niet afgunstig; zij handelt niet lichtvaardiglijk; zij is niet opgeblazen;
I Co vlsJoNT 13:5  zij handelt niet onbeschaamd; zij zoekt niet haar eigen baat; zij is niet bitter; zij denkt geen kwaad;
I Co vlsJoNT 13:6  zij verheugt zich niet over de onrechtvaardigheid; zij verheugt zich met de waarheid;
I Co vlsJoNT 13:7  alles bedekt zij; alles gelooft zij; alles hoopt zij; alles verdraagt zij.
I Co vlsJoNT 13:8  De liefde vergaat nooit. Maar hetzij profetieën, zij zullen verdwijnen; hetzij talen, zij zullen ophouden; hetzij kennis, zij zal verdwijnen.
I Co vlsJoNT 13:9  Want ten deele kennen wij en ten deele profeeteren wij.
I Co vlsJoNT 13:10  Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal verdwijnen wat ten deele is.
I Co vlsJoNT 13:11  Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, oordeelde ik als een kind, redeneerde ik als een kind; nu ik man ben geworden, heb ik afgelegd wat van het kind was.
I Co vlsJoNT 13:12  Want nu zien wij door een spiegel, in een raadsel maar alsdan aanschijn tegen aanschijn. Nu ken ik te deele, maar dan zal ik ten volle kennen zooals ik ook ten volle gekend ben.
I Co vlsJoNT 13:13  En nu blijft geloof, hoop, liefde, deze drie; doch de voortreffelijkste van deze is de liefde.
Chapter 14
I Co vlsJoNT 14:1  Volgt de liefde na en tracht naar de geestelijke gaven, maar voornamelijk dat gij moogt profeteeren.
I Co vlsJoNT 14:2  Want die spreekt in een vreemde taal, die spreekt niet tot menschen maar tot God, want niemand verstaat het, doch in den geest spreekt hij verborgenheden.
I Co vlsJoNT 14:3  Maar die profeteert spreekt den menschen tot stichting en vermaning en vertroosting.
I Co vlsJoNT 14:4  Die in een vreemde taal spreekt bouwt zich zelven op, maar die profeteert bouwt de gemeente op.
I Co vlsJoNT 14:5  Ik wil wel dat gij allen spreekt in vreemde talen, maar vooral dat gij profeteert; want die profeteert is meerder dan die in vreemde talen spreekt, tenzij dan dat hij ze vertale, opdat de gemeente opbouwing ontvange.
I Co vlsJoNT 14:6  Maar nu, broeders, als ik tot u zou komen in vreemde talen sprekende, wat voordeel zou ik u toebrengen, indien ik tot u niet zou spreken óf in openbaring, óf in kennis, óf in profetie, óf in leering?
I Co vlsJoNT 14:7  Zelfs de ziellooze dingen die geluid geven, hetzij een fluit, hetzij een harp, als zij geen verscheidenheid in toonen geven, hoe zal geweten worden wat op de fluit of op de harp gespeeld wordt?
I Co vlsJoNT 14:8  En ook als een bazuin een verward geluid geeft, wie zal zich gereed maken tot den oorlog?
I Co vlsJoNT 14:9  Alzoo ook gijlieden, als gij door de vreemde taal een niet verstaanbaar geluid geeft, hoe zal dan geweten worden wat er gezegd wordt? Want gij zult zijn als sprekende tot de lucht.
I Co vlsJoNT 14:10  Er zijn immers zoo velerlei soorten van stemmen in de wereld, en geene is zonder stem.
I Co vlsJoNT 14:11  Wanneer ik dan de beteekenis der stem niet ken, dan zal ik vreemd zijn voor den spreker en de spreker zal voor mij vreemd zijn.
I Co vlsJoNT 14:12  Alzoo ook gijlieden, terwijl gij ijverig zijt naar geestelijke gaven, tracht ze in overvloed te hebben tot opbouwing der gemeente.
I Co vlsJoNT 14:13  Daarom die in een vreemde taal spreekt moet bidden dat hij ze moge vertalen.
I Co vlsJoNT 14:14  Want als ik bid in een vreemde taal, dan bidt mijn geest wel, maar mijn verstand is zonder vrucht.
I Co vlsJoNT 14:15  Wat dan gedaan? Ik zal bidden met den geest, maar zal ook bidden met het verstand; ik zal zingen met den geest, maar zal ook zingen met het verstand.
I Co vlsJoNT 14:16  Anders, als gij dankzegt met den geest, hoe zal hij die de plaats van een onkundige vervult het Amen zeggen op uw dankzegging? Want hij weet niet wat gij zegt.
I Co vlsJoNT 14:17  Want gij dankzegt dan wel goed, maar de andere wordt niet opgebouwd.
I Co vlsJoNT 14:18  Ik dank God dat ik meer in vreemde talen spreek dan gij allen.
I Co vlsJoNT 14:19  Doch in een vergadering wil ik liever vijf woorden spreken met mijn verstand, opdat ik ook anderen zou onderwijzen, dan tien duizend woorden in een vreemde taal.
I Co vlsJoNT 14:20  Broeders, zijt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en zijt volwassenen in het verstand.
I Co vlsJoNT 14:21  In de wet is geschreven: In andere talen en met lippen van anderen zal Ik spreken tot dit volk, en ook alzoo zullen zij naar Mij niet hooren, zegt de Heere.
I Co vlsJoNT 14:22  Zoo dan, de vreemde talen zijn tot een teeken, niet voor de geloovigen maar voor de ongeloovigen, doch de profetie is niet voor de ongeloovigen maar voor de geloovigen.
I Co vlsJoNT 14:23  Als dan de geheele gemeente samengekomen was op dezelfde plaats en allen spraken in vreemde talen, en er zouden onkundigen of, ongeloovigen binnenkomen, zouden die niet zeggen dat gij onzinnig waart?
I Co vlsJoNT 14:24  Maar als allen profeteeren, en een ongeloovige of onkundige zou binnenkomen, dan zou hij van allen bestraft en van allen geoordeeld worden;
I Co vlsJoNT 14:25  de verborgen dingen zijns harten zouden openbaar worden en alzoo, vallende op het aangezicht, zal hij God aanbidden erkennende dat God waarlijk in uw midden is.
I Co vlsJoNT 14:26  Hoe dan gedaan, broeders? Als gij samenkomt heeft elk een lofzang, een onderwijzing, een openbaring, een vreemde taal, een vertaling; laat alles tot opbouwing geschieden.
I Co vlsJoNT 14:27  Als iemand spreekt in een vreemde taal, laat het zijn door twee of hoogstens drie, en op beurte, en één moet het vertalen.
I Co vlsJoNT 14:28  Maar als er geen vertaler is dan moet hij die een vreemde taal spreekt, zwijgen in de vergadering, en hij moet spreken tot zich zelven en tot God.
I Co vlsJoNT 14:29  Wat nu de profeten betreft, dat er twee of drie spreken, en de anderen moeten het beoordeelen.
I Co vlsJoNT 14:30  Maar als aan een ander, die daar nedergezeten is, iets geopenbaard is, dat de eerste dan zwijge.
I Co vlsJoNT 14:31  Want gij kunt allen profeteeren, de een na den ander, opdat allen geleerd en allen getroost worden.
I Co vlsJoNT 14:32  En de geesten der profeten zijn aan de profeten onderworpen.
I Co vlsJoNT 14:33  Want God is niet een God van tweedracht maar van vrede.
I Co vlsJoNT 14:34  Gelijk in al de gemeenten der heiligen moeten de vouwen in de vergaderingen zwijgen; want het is haar niet geoorloofd te spreken, maar zij moeten onderdanig zijn, zooals de wet zegt.
I Co vlsJoNT 14:35  Doch als zij iets willen leeren, dan moeten zij in huis haar eigen mannen er over vragen, want het is onwelvoegelijk voor een vrouw te spreken in de vergadering.
I Co vlsJoNT 14:36  Of is het woord Gods van u voortgekomen? Of is het tot u alleen gekomen?
I Co vlsJoNT 14:37  Als iemand meent een profeet te zijn of een geestelijke, die moet bekennen van hetgeen ik u schrijf dat het van den Heere is.
I Co vlsJoNT 14:39  Alzoo, mijn broeders, tracht naar het profeteeren en verbiedt niet te spreken in vreemde talen;
Chapter 15
I Co vlsJoNT 15:1  Nu herinner ik u, broeders, het Evangelie dat ik u verkondigd heb, dat gij ook aangenomen hebt, waarin gij ook vast staat, waardoor gij ook behouden wordt.
I Co vlsJoNT 15:2  Ik herinner u met welke woorden ik het u verkondigd heb, indien gij het behoudt; anders zoudt gij tevergeefs geloofd hebben.
I Co vlsJoNT 15:3  Want ik heb ulieden vooreerst overgeleverd, hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden volgens de Schrifturen,
I Co vlsJoNT 15:4  en dat Hij is begraven en dat Hij is opgewekt op den derden dag volgens de Schrifturen,
I Co vlsJoNT 15:5  en dat Hij aan Kefas is verschenen, daarna aan de twaalven.
I Co vlsJoNT 15:6  Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders op eenmaal, waarvan de meesten nog in leven zijn, doch sommigen zijn gestorven.
I Co vlsJoNT 15:7  Daarna is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de apostelen.
I Co vlsJoNT 15:8  En ten laatste van allen is Hij ook aan mij verschenen, als aan een ontijdig geborene.
I Co vlsJoNT 15:9  Want ik ben de geringste der apostelen die niet waardig ben apostel genoemd te worden, omdat ik de gemeente Gods vervolgd heb.
I Co vlsJoNT 15:10  Maar door de genade Gods ben ik wat ik ben, en zijn genade, die aan mij is bewezen, is niet tevergeefs geweest, maar ik heb meer gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods met mij.
I Co vlsJoNT 15:11  Doch hetzij ik, hetzij de anderen, alzoo prediken wij en alzoo hebt gij geloofd.
I Co vlsJoNT 15:12  Als dan Christus gepredikt wordt dat Hij is opgewekt uit de dooden, hoe zeggen dan sommigen uit ulieden dat er geen verrijzenis van dooden is?
I Co vlsJoNT 15:13  Want als er geen verrijzenis van dooden is, dan is ook Christus niet opgewekt.
I Co vlsJoNT 15:14  En als Christus niet opgewekt is, dan is ook onze prediking tevergeefs, en ook uw geloof is dan tevergeefs;
I Co vlsJoNT 15:15  dan worden wij ook valsche getuigen Gods bevonden, want wij hebben getuigd aangaande God dat Hij den Christus heeft opgewekt, dien Hij niet opgewekt heeft, indien er geen dooden opgewekt worden.
I Co vlsJoNT 15:16  Want als er geen dooden opgewekt worden dan is ook Christus niet opgewekt.
I Co vlsJoNT 15:17  En als Christus niet opgewekt is dan is uw geloof tevergeefs, dan zijt gij nog in uw zonden;
I Co vlsJoNT 15:18  dan zijn ook verloren degenen die in Christus gestorven zijn.
I Co vlsJoNT 15:19  Indien wij alleen in dit leven op Christus hopende zijn, dan zijn wij de ellendigste van alle menschen.
I Co vlsJoNT 15:20  Maar nu, Christus is opgewekt uit de dooden de Eersteling der gestorvenen.
I Co vlsJoNT 15:21  Want naardien door een mensch de dood is, zoo is ook door een mensch de verrijzenis der dooden.
I Co vlsJoNT 15:22  Want gelijk in Adam allen sterven, zoo ook zullen allen in Christus levend gemaakt worden.
I Co vlsJoNT 15:23  Maar een ieder in zijn eigen orde: de Eersteling Christus, daarna die van Christus zijn, in zijn verschijning,
I Co vlsJoNT 15:24  daarna komt het einde, wanneer Hij het koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben, wanneer Hij alle heerschappij en alle macht en kracht zal vernietigd hebben.
I Co vlsJoNT 15:25  Want Hij moet heerschen totdat Hij al de vijanden onder zijn voeten zal gelegd hebben.
I Co vlsJoNT 15:26  De laatste vijand die vernietigd wordt is de dood.
I Co vlsJoNT 15:27  Want alles onderwerpt Hij aan zijn voeten. En wanneer Hij zegt dat alles onderworpen is, dan is het zonder twijfel dat Hij is uitgezonderd die Hem alles onderworpen heeft.
I Co vlsJoNT 15:28  En wanneer Hem alles onderworpen zal zijn, dan zal ook de Zoon zelf onderworpen worden aan Dengene die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.
I Co vlsJoNT 15:29  Anders wat zullen zij doen die gedoopt zijn voor de dooden? Als er in ‘t geheel geen dooden opgewekt worden, wat worden zij dan voor hen gedoopt?
I Co vlsJoNT 15:31  Dagelijks sterf ik, broeders! Ik betuig dit als uw roem, dien ik heb in Christus Jezus onzen Heere.
I Co vlsJoNT 15:32  Als ik op menschelijke wijze te Efesus tegen de wilde beesten heb gevochten, wat zou me dat baten? Als er geen dooden opgewekt worden, laat ons dan eten en drinken, want morgen sterven wij!
I Co vlsJoNT 15:33  Doolt niet! Kwade samensprekingen bederven goede zeden.
I Co vlsJoNT 15:34  Ontwaakt rechtvaardiglijk en zondigt niet. Want sommigen hebben geen kennis van God. Tot beschaming zeg ik het u.
I Co vlsJoNT 15:35  Maar, zal iemand zeggen: hoe worden de dooden opgewekt? En met welk lichaam komen zij?
I Co vlsJoNT 15:36  Gij onverstandige, wat gij zelf zaait wordt niet levend tenzij het gestorven is;
I Co vlsJoNT 15:37  en wat gij zaait, daarvan zaait gij toch niet het lichaam dat er van komen zal, maar een enkelen graankorrel, bij voorbeeld van tarwe, of van een ander zaad;
I Co vlsJoNT 15:38  doch God geeft daaraan een lichaam zooals Hij wil, en aan elk der zaden een lichaam naar zijn aard.
I Co vlsJoNT 15:39  Niet alle vleesch is hetzelfde vleesch, maar een ander is van menschen, en een ander van beesten, en een ander van vogelen, en een ander van visschen.
I Co vlsJoNT 15:40  Er zijn ook bovenaardsche lichamen en aardsche lichamen. Maar een ander is de glorie der bovenaardschen en een andere die der aardschen.
I Co vlsJoNT 15:41  Een andere is de glorie der zon, en een andere de glorie der maan, en een andere de glorie der sterren; want de eene ster verschilt zelfs van de andere in glorie.
I Co vlsJoNT 15:42  Alzoo ook de verrijzenis der dooden. Er wordt gezaaid in verderfelijkheid, er wordt opgewekt in onverderfelijkheid;
I Co vlsJoNT 15:43  er wordt gezaaid in oneer, er wordt opgewekt in glorie; er wordt gezaaid in zwakheid, er wordt opgewekt in kracht.
I Co vlsJoNT 15:44  Een zinnelijk lichaam wordt gezaaid en een geestelijk lichaam wordt opgewekt. Als er een zinnelijk lichaam is, dan is er ook een geestelijk.
I Co vlsJoNT 15:45  Gelijk ook geschreven is: De eerste mensch, Adam, werd tot een levende ziel. Maar de laatste Adam werd tot een levendmakenden Geest.
I Co vlsJoNT 15:46  Doch niet het geestelijke is eerst, maar het natuurlijke; daarna het geestelijke.
I Co vlsJoNT 15:47  De eerste mensch is aardsch, uit de aarde; de tweede mensch is uit den hemel.
I Co vlsJoNT 15:48  Hoedanig de aardsche is, zoodanig zijn ook de aardschen, en hoedanig de bovenaardsche is, zoodanig zijn ook de bovenaardschen.
I Co vlsJoNT 15:49  En gelijk wij het beeld des aardschen gedragen hebben, zoo zullen wij ook het beeld des bovenaardschen dragen.
I Co vlsJoNT 15:50  Doch dit zeg ik, broeders, dat vleesch en bloed Gods koninkrijk niet kunnen beërven, en dat de verderfelijkheid de onverderfelijkheid niet beërft.
I Co vlsJoNT 15:51  Ziet, ik zeg ulieden een verborgenheid. Wij zullen wel niet allen sterven, maar wij zullen allen veranderd worden, in een wenk, in een oogenblik, bij de laatste bazuin.
I Co vlsJoNT 15:52  Want de bazuin zal slaan en de dooden zullen onverderfelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden.
I Co vlsJoNT 15:53  Want dit verderfelijke moet met onverderfelijkheid bekleed worden, en dit sterfelijke moet met onsterfelijkheid bekleed worden.
I Co vlsJoNT 15:54  En wanneer dit verderfelijke zal bekleed zijn met onverderfelijkheid, en dit sterfelijke zal bekleed zijn met onsterfelijkheid, dan zal het woord geschieden dat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning.
I Co vlsJoNT 15:55  O dood, waar is uw overwinning? O dood, waar is uw prikkel?
I Co vlsJoNT 15:56  De prikkel nu van den dood is de zonde, en de kracht der zonde is de wet.
I Co vlsJoNT 15:57  Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus.
I Co vlsJoNT 15:58  Alzoo dan, mijn beminde broeders, zijt standvastig, onbewegelijk, altijd overvloedig in het werk des Heeren, daar gij weet dat uw arbeid niet tevergeefs is in den Heere.
Chapter 16
I Co vlsJoNT 16:1  Aangaande de kollekte nu voor de heiligen, doet gij alzoo als ik bevolen heb aan de gemeenten van Galatië.
I Co vlsJoNT 16:2  Op den eersten dag van elke week legge een ieder van u iets bij zich zelven ter zijde, vergaderende volgens zijn welvaren, opdat niet als ik kom die kollekte gehouden worde.
I Co vlsJoNT 16:3  En wanneer ik gekomen zal zijn zal ik degenen, die gij door uw brieven geschikt acht, zenden om uw gift naar Jerusalem over te brengen.
I Co vlsJoNT 16:4  En als het geschikt is dat ik zelf ga dan zullen zij met mij gaan.
I Co vlsJoNT 16:5  Doch ik zal tot u komen als ik door Macedonië zal gegaan zijn, want ik moet door Macedonië gaan.
I Co vlsJoNT 16:6  En misschien zal ik bij u blijven of ook den winter doorbrengen, opdat gij mij moogt geleiden waar ik gaan zal.
I Co vlsJoNT 16:7  Want ik wil u nu niet in het voorbijgaan zien, want ik hoop eenigen tijd bij u te blijven, als de Heere het zal toelaten.
I Co vlsJoNT 16:9  Want voor mij is een groote en krachtige deur geopend en er zijn veel tegenstanders.
I Co vlsJoNT 16:10  En wanneer Timotheüs zal gekomen zijn, ziet toe dat hij zonder vreeze bij u zij, want hij werkt het werk des Heeren, zooals ook ik.
I Co vlsJoNT 16:11  Dat dan niemand hem verachte, maar geleidt hem in vrede, opdat hij tot mij kome, want ik verwacht hem met de broeders.
I Co vlsJoNT 16:12  Wat nu den broeder Apollos betreft, ik heb hem zeer verzocht dat hij tot u zou komen met de broeders, doch het was in het geheel niet naar zijn zin om nu te komen, maar hij zal komen als hij gelegenheid zal hebben.
I Co vlsJoNT 16:13  Waakt, staat in het geloof, houdt u mannelijk, zijt kloek!
I Co vlsJoNT 16:15  En ik verzoek u, broeders, — gij kent het huisgezin van Stefanas, dat het de eerstelingvrucht van Achaje is en dat zij zich zelven gesteld hebben ten dienste der heiligen
I Co vlsJoNT 16:16  dat gij u ook onderwerpt aan dezulken en aan elk die medewerkt en arbeidt.
I Co vlsJoNT 16:17  Ik ben verblijd over de aankomst van Stefanas en van Fortunatus en van Achaïkus, want wat van uw kant ontbrak dat hebben zij aangevuld.
I Co vlsJoNT 16:18  Want zij hebben mijn geest verkwikt en den uwe. Erkent dan dezulken.
I Co vlsJoNT 16:19  U groeten de gemeenten van Asië. U groeten hartelijk in den Heere, Aquila en Priska, met de gemeente ten hunnen huize.
I Co vlsJoNT 16:20  U groeten al de broeders. Groet elkander met een heiligen kus.
I Co vlsJoNT 16:22  Als iemand den Heere Jezus Christus niet bemint, die zij vervloekt! Maranatha!
I Co vlsJoNT 16:23  De genade van den Heere Jezus Christus zij met ulieden!
I Co vlsJoNT 16:24  Mijn liefde is met ulieden allen in Christus Jezus! Amen.